201300031/1/A2.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Spaarndam, gemeente Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 november 2012 in zaak nr. 11/6159 in het geding tussen:
[appellante]
en
de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2006 heeft de besliscommissie een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de uitbreiding van de luchthaven Schiphol afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft de besliscommissie het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan haar een schadevergoeding toegekend van € 1.950,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2004.
Bij uitspraak van 14 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 oktober 2011 vernietigd, voor zover de besliscommissie geen schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend en de besliscommissie veroordeeld tot betaling van € 1500,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.L.P. van Houten, werkzaam bij Lexion Advocaten, en de besliscommissie, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, de voorzitter, en door mr. G.M. van den Broek, werkzaam bij het Schadeschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is sinds 23 augustus 1983 eigenaar van een eengezinswoning aan de [locatie A] te Spaarndam. Zij stelt dat haar woning in waarde is verminderd door uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan.
2. Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft de besliscommissie in navolging van het advies van de adviescommissie Van der Poel van 26 april 2010 een vergoeding van € 1.546,00 toegekend voor aantasting van het woongenot als gevolg van de inwerkingtreding van het Luchtvaartbesluit 2003 (Lvb 2003).
In het advies is er vanuit gegaan dat de tijdelijke schade zich heeft voorgedaan vanaf de ingebruikname van de vijfde baan op 1 juli 2003 tot de inwerkingtreding van het Luchthavenverkeersbesluit 2004 (Lvb 2004) op 1 september 2004. De tijdelijke schade is getaxeerd op 10% van de jaarlijkse huurwaarde, die is gesteld op 5% van de waarde van de woning. Daarnaast heeft de besliscommissie € 400,00 aan nadeelcompensatie toegekend voor het vaststellen van geluidzones in het Aanwijzingsbesluit 1996, voor zover dit ziet op het S4S2-(vierbanen)stelsel. Conform de adviezen van de adviescommissie Van der Schans van 12 februari 2009 en het advies van de adviescommissie Van der Poel is de besliscommissie daarbij uitgegaan van een schade van € 1.590,00. Dat bedrag is gelijk aan 1% van de waarde van de woning van [appellante] op 31 oktober 1996. Op dit bedrag is vervolgens eerst een korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico toegepast en daarna een korting van 50% wegens voorzienbaarheid.
3. De rechtbank heeft het besluit van 10 oktober 2011 uitsluitend vernietigd omdat de besliscommissie ten onrechte heeft geweigerd een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat de besliscommissie niet bevoegd is te beslissen op de aanvraag om schadevergoeding. Daartoe stelt zij dat op grond van artikel 8.31 van de Wet Luchtvaart (Lv) de bevoegdheid berust bij de minister van Infrastructuur en Milieu. Volgens [appellant] biedt dit artikel noch enig ander wettelijk voorschrift een grondslag voor delegatie van die bevoegdheid aan het algemeen bestuur van het Schadeschap. Daarnaast stelt zij dat ook als de in artikel 8:31 van de Lv neergelegde bevoegdheid wel rechtsgeldig is overgedragen aan het algemeen bestuur, deze bevoegdheid door het algemeen bestuur niet rechtsgeldig is gedelegeerd aan de besliscommissie. Het delegatiebesluit van 14 januari 1999 is volgens haar niet van toepassing op de in artikel 8.31 van de Lv neergelegde bevoegdheid, omdat die bevoegdheid dateert van na het delegatiebesluit.
4.1 De rechtbank heeft terecht overwogen dat de besliscommissie bevoegd is te beslissen omtrent toepassing van artikel 8.31 van de Lv. Artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen maakt het mogelijk bij gemeenschappelijke regeling een openbaar lichaam in te stellen, waarvan het bestuur met de behandeling en beslissing van verzoeken om schadevergoeding wordt belast. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de minister, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 9 onder 3f, van de gemeenschappelijke regeling, zoals dat besluit na wijziging daarvan bij besluit van 21 januari 2004 luidt (Stcrt. 30 januari 2004, nr. 20, p.16), is het algemeen bestuur van het Schadeschap luchthaven Schiphol, onverminderd het bepaalde in artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 8.31 van de Lv. Blijkens de toelichting op de wijziging van de gemeenschappelijke regeling ligt het in navolging van artikel 9 van de gemeenschappelijke regeling, waarin de minister zijn bevoegdheden ter zake van schadevergoeding heeft overgedragen, voor de hand dat de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8.31 van de Lv, eveneens wordt overgedragen. Deze overdracht vloeit rechtstreeks voort uit de beslissing die destijds is genomen om het Schadeschap luchthaven Schiphol in het leven te roepen.
Er is geen grond voor het oordeel dat de bevoegdheid krachtens artikel 8.31 van de Lv niet rechtsgeldig door de minister aan het algemeen bestuur is overgedragen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling kan het algemeen bestuur de in artikel 9 vermelde bevoegdheden overdragen aan de besliscommissie. Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur dat gedaan (Stcrt. 2002, nr. 27). Daaronder moeten worden begrepen de bevoegdheden als bedoeld in artikel 8.31 van de Lv, nu deze eveneens zien op de behandeling van verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van de uitbreiding en gebruik van de luchthaven Schiphol en derhalve op de behartiging van de belangen waarvoor het Schadeschap in het leven is geroepen. Het algemeen bestuur was niet gehouden een afzonderlijk delegatiebesluit te nemen. Anders dan [appellant] betoogt, is de besliscommissie derhalve bevoegd op de aanvraag te beslissen.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij haar beroepsgrond inzake de ligging van haar woning in de 37 Ke-zone en de aan die ligging inherente geluidsbelasting onder het Lvb 2003 heeft laten vallen. De rechtbank heeft volgens haar miskend dat zij heeft betoogd dat het toekennen van een vergoeding voor tijdelijke genotderving zonder differentiatie naar geluidniveau in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
5.1. Ook in het geval de rechtbank [appellante] verkeerd zou hebben begrepen, treft dit betoog niet het gewenste doel.
De besliscommissie berekent een tegemoetkoming voor tijdelijke derving van woongenot als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2003 door middel van de zogenoemde huurwaardemethode. Daarbij wordt de jaarlijkse huurwaarde vastgesteld op basis van een percentage van de waarde van de woning. De waarde van de woning is een in de jurisprudentie geaccepteerde maatstaf voor het op geld waarderen van gederfd woongenot. Vergelijk de uitspraken van 20 september 2006 in zaak nr. 200510212/1 en 12 januari 2005 in zaak nr. 200400020/1. Aantasting van woongenot als gevolg van geluidhinder door vliegverkeer laat zich bij eigenaren van een woning in de regel vertalen in een waardevermindering van de woningen.
Anders dan [appellante] betoogt, leidt deze wijze van berekening van de tegemoetkoming niet tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. Tegenover eenzelfde geluidbelasting staat een andere tegemoetkoming in die gevallen waarin de tijdelijke aantasting van de vermogenspositie een andere is, omdat woningen verschillende marktwaarden hebben.
Evenmin is er, anders dan [appellante] betoogt, grond voor twijfel aan de besluitvorming in de bezwaarfase, omdat onduidelijk zou zijn of de besliscommissie ervan is uitgegaan dat de woning bij inwerkingtreding van het Lvb 2003 in de 37 Ke-zone was gelegen. De besliscommissie heeft zich gebaseerd op de adviezen van de adviescommissie Van der Poel. De adviescommissie is in haar advisering, onder meer op pagina 15, uitgegaan van een tijdelijke geluidbelasting van 37 Ke als gevolg van het Lvb 2003. Dat in het bestreden besluit op pagina 2 wordt uitgegaan van een geluidbelasting van 35 Ke is in dat licht een kennelijke verschrijving.
6. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de prijsontwikkeling van woningen in Spaarndam, zoals weergegeven in de grafiek behorend bij het advies van de commissie Van der Schans van 12 februari 2009, geen aanknopingspunt oplevert voor twijfel aan het oordeel van de adviescommissie over de tijdelijkheid van door het Lvb 2003 veroorzaakte waardevermindering van haar woning. Daartoe stelt zij dat in elk geval tot 2007 sprake is van een blijvende waardevermindering van in Spaarndam-Oost gelegen tussenwoningen als gevolg van het Lvb 2003. De prijzen van tussenwoningen in de rest van Nederland zijn in deze periode daarentegen wel gestegen.
6.1. Uit de grafiek blijkt dat na 2004, dus na het in werking treden van het Lvb 2004, de prijsontwikkeling voor tussenwoningen in Spaarndam-Oost in 2007 globaal dezelfde opgaande lijn laat zien als de prijsontwikkeling voor tussenwoningen in Nederland. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de prijsontwikkeling in Spaarndam-Oost geen blijvende waardevermindering laat zien. Evenmin biedt het betoog van [appellante] een aanknopingspunt voor twijfel aan het oordeel van de adviescommissies over de tijdelijkheid van de door het Lvb 2003 veroorzaakte schade.
7. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij aanspraak maakt op een vergoeding voor de waardedaling van haar woning vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het Lvb 2003 op 20 februari 2003, omdat op dat tijdstip sprake was van een schadeoorzaak met een duurzaam karakter. Daartoe stelt zij dat op dat tijdstip niet te voorzien was dat anderhalf jaar later, op 31 augustus 2004, het Lvb 2004 in werking zou treden. Daarnaast stelt zij dat de besliscommissie niet had kunnen volstaan met het toekennen van een vergoeding voor de tijdelijke aantasting van het woongenot vanaf het moment waarop de extra geluidbelasting daadwerkelijk aanving op 1 juli 2003.
7.1. Uit hetgeen onder 6.1. is overwogen, volgt dat de besliscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van schade met een duurzaam karakter als gevolg van het Lvb 2003. Uit de aard van de schade, derving van woongenot, volgt voorts dat zij pas aanving op 1 juli 2003, het moment waarop de vijfde baan daadwerkelijk in gebruik is genomen.
Het betoog faalt.
8. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de besliscommissie de schade in de vorm van tijdelijke aantasting van het woongenot onjuist heeft berekend. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de besliscommissie zich mocht baseren op het advies van de adviescommissie Van der Poel, waarin het huurwaardepercentage is vastgesteld op 5% van de waarde van de woning. Volgens haar is het door de adviescommissie verrichte onderzoek te beperkt opgezet om de keuze voor dit percentage te kunnen rechtvaardigen. Ook is ten onrechte afgeweken van het advies van de commissie Van der Schans, waarin het percentage ter bepaling van de huurwaarde is vastgesteld op 6%. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2006 in zaak nr. 200510212/1 is bij de toepassing van de huurwaardemethode voor de tijdelijke genotderving 6% gehanteerd, aldus [appellante].
8.1. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie bij het nemen van een besluit op een aanvraag om nadeelcompensatie van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
8.2. De adviescommissie Van der Poel heeft in haar advies van 29 april 2010 nader gemotiveerd waarom er wordt uitgegaan van een huurwaardepercentage van 5% en niet van 6%, zoals dat door de commissie Van der Schans in één zaak, de zaak Goede, is gehanteerd. Daarbij is primair gewezen op onderzoeksresultaten over daadwerkelijk betaalde huurprijzen van tien referentiewoningen in Spaarndam en omgeving gedurende een langere periode. Op verzoek van de besliscommissie heeft de adviescommissie Van der Poel daarnaast informatie ingewonnen bij een lid van de commissie Van der Schans over de taxatie die in de zaak Goede is verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat de taxatie van de huurwaarde op 6% niet was gebaseerd op marktonderzoek en een vergelijking van objectieve huurwaarden, maar op de feitelijk gevraagde huurprijs. Nu deze methode in de meeste gevallen niet kon worden gehanteerd, omdat de desbetreffende woningen feitelijk niet zijn verhuurd en ook niet te huur stonden, is er geen grond om uit te gaan van de feitelijk gevraagde huurprijs. In het advies van 29 april 2010 is toereikend gemotiveerd dat er goede redenen zijn om niet uit te gaan van een huurwaardepercentage van 6%. [appellante] heeft geen deskundigenrapport overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat de besliscommissie de huurwaarde van haar woning niet heeft kunnen vaststellen op 5% van de waarde van de woning. Uit de uitspraak van 20 september 2006 volgt evenmin dat de besliscommissie uit dient te gaan van 6%, nu dit in die uitspraak genoemde percentage niet op huurwaarde ziet. De slotsom is dat er geen grond is voor het oordeel dat de besliscommissie zich niet mocht baseren op het advies van de adviescommissie Van der Poel.
Het betoog faalt.
9. [appellante] betoogt voorts dat niet inzichtelijk is waarom de tijdelijke schade 10% van de huurwaarde van de woning per jaar bedraagt. Bij toepassing van de methode van de commissie Van der Schans zou de tijdelijke schade 27% bedragen.
9.1. Dit betoog treft niet het gewenste doel. Een vermindering van de huurwaarde met 10% per jaar wordt in de regel alleen aangenomen in zeldzame gevallen, waarin objectief kan worden gesproken van bovenmatige schade veroorzaakt door meer dan één factor. In dit geval gaat het alleen om de schadefactor geluid. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat de besliscommissie [appellante] te kort heeft gedaan door desondanks uit te gaan van de veronderstelling dat de toename van geluidsbelasting een bovenmatig waardedrukkende invloed heeft gehad en de tijdelijke schade te begroten op 10% van de huurwaarde per jaar.
Het betoog faalt.
10. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de besliscommissie een te laag bedrag aan nadeelcompensatie heeft toegekend voor het vaststellen van de geluidzones in het Aanwijzingsbesluit 1996, voor zover dit ziet op het S4S2-vierbanenstelsel. Volgens haar valt niet in te zien waarom de op grond van artikel 21 van het Aanwijzingsbesluit toe te kennen compensatie gerelateerd zou moeten worden aan de waarde van de woning. Volgens haar levert deze wijze van berekening strijd op met het gelijkheidsbeginsel.
10.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2011 in zaak nr. 201002921/1/H2 volgt dat de besliscommissie het verstrekken van een vergoeding mag baseren op de maatstaf van 1% tot 6% waardedaling van een woning per 5 Ke toename in geluidbelasting. In dit systeem strekt een vergoeding niet tot compensatie van een, niet te constateren, vermindering van de waarde van een woning. Dit laat onverlet dat de waarde van een woning een objectieve maatstaf biedt om het aan een bepaalde woning gerelateerde woongenot op geld te waarderen. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat de besliscommissie voor de bepaling van de vergoeding, in navolging van het advies-Van der Schans, ten onrechte is uitgegaan van 1% van de getaxeerde waarde van de woning op de peildatum 31 oktober 1996.
Anders dan [appellante] betoogt, levert het toekennen van een vergoeding gebaseerd op dit systeem geen ongerechtvaardigd onderscheid op, omdat bewoners van woningen in hogere prijsklassen in dezelfde geluidzone meer gecompenseerd worden. De vaststelling van geluidzones is niet in dezelfde mate nadelig voor bewoners van woningen binnen die geluidzones. In het systeem wordt betekenis toegekend aan verschillen in de mate van aantasting van dit woongenot, afhankelijk van de ligging van de woning binnen de zones en aan verschillen in op geld waardeerbaar woongenot tussen woningen.
Het betoog faalt.
10.2. Voor zover zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de besliscommissie een korting van 50% wegens het normaal maatschappelijk risico en een korting van 50% wegens voorzienbaarheid kon toepassen, treft dit evenmin doel. In de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 in zaak nr. 201002921/1/T1/H2 is overwogen dat bewoners van huizen binnen de invloedssfeer van Schiphol rekening dienen te houden met een toename van geluidbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het tijdstip waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en op de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien. Uit diezelfde uitspraak volgt dat voorts op het aldus berekende bedrag een korting wegens voorzienbaarheid kan worden toegepast. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de besliscommissie in dit geval een korting van 50% wegens voorzienbaarheid kon toepassen, omdat ten tijde van de aankoop van de woning in 1983 het instellen van geluidzones en geluidcontouren voldoende concreet voorzienbaarheid was. Uit de kaart, opgenomen in deel a van het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen 1981, gepubliceerd op 14 november 1979, kan immers de begrenzing (vorm en omvang) van de geluidzones worden afgeleid. Deze zones komen grotendeels overeen met die op de bij het aanwijzingsbesluit van 1996 behorende kaarten.
Het betoog faalt.
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
299.