201301379/1/A2.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], gevestigd te Rozenburg (NH),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 december 2012 in zaak nr. 12/3355 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft de besliscommissie een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft de besliscommissie het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 15 mei 2001 herroepen en € 49.206,19 toegekend als vergoeding van schade veroorzaakt door het Aanwijzingsbesluit 1996, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 16 oktober 2002. Voorts is € 7000,00 als vergoeding voor immateriële schade toegekend, alsmede een vergoeding van de kosten voor juridische bijstand ter hoogte van € 437,00.
Bij uitspraak van 28 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2013, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn, vergezeld door [gemachtigden], en de besliscommissie, vertegenwoordigd door mr. B.M.P. van Ravels, haar voorzitter, en mr. G.M. van den Broek, werkzaam bij het Schadeschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant A] en [appellant B] stellen dat zij ten gevolge van het Aanwijzingsbesluit 1996 schade hebben geleden. Bij dit besluit zijn onder meer geluidzones definitief vastgesteld en is een intensivering van het gebruik van het vierbanenstelsel mogelijk gemaakt. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft de ingebruikneming van de in zuidwestelijke richting verlengde Kaagbaan tot meer dan een verdubbeling van de geluidbelasting boven hun bedrijfsterrein aan de [locatie] te Rozenburg geleid. Hierdoor zijn zij genoodzaakt geluidwerende maatregelen voor de verblijfsruimten te treffen.
2. De besliscommissie heeft, in afwijking van het advies van de adviescommissie Van Heesbeen van 3 januari 2012, bij het bepalen van de vergoedbaarheid van de kosten voor de geluidwerende maatregelen een korting van 50% wegens normaal ondernemersrisico toegepast en heeft daartoe gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 in zaak nr. 201002921/1/H2. Daarin is overwogen dat bewoners van huizen binnen de invloedssfeer van Schiphol rekening dienen te houden met een toename van geluidbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien. Volgens de besliscommissie is er geen aanleiding een onderscheid te maken tussen bewoners van huizen en ondernemers binnen de invloedssfeer van Schiphol, omdat beide groepen rekening dienen te houden met een toename van geluidbelasting. Daarbij komt dat het bedrijfsterrein op minder dan 400 meter recht in het verlengde van de Kaagbaan is gevestigd en er in zoverre kan worden gesproken over een verhoogd ondernemersrisico. Nu het Aanwijzingsbesluit 1996, wat betreft het S4S2-stelsel, eerst onherroepelijk is geworden met de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2002, dient deze datum als ingangsdatum te worden gehanteerd voor de wettelijke rente.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de besliscommissie onder verwijzing naar de uitspraak van 10 november 2010 een korting van 50% heeft kunnen toepassen. Daarnaast heeft de besliscommissie de ingangsdatum van de wettelijke rente terecht vastgesteld op 16 oktober 2002.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de besliscommissie onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de adviescommissie van 3 januari 2012 en ten onrechte een korting van 50% heeft toegepast. De enkele verwijzing naar de uitspraak van 10 november 2010 is daartoe onvoldoende, omdat het in dit geval gaat om een vergoeding voor de noodzakelijke aanpassing van kantoorvertrekken om deze wederom bruikbaar te maken na de gewijzigde akoestische situatie.
4.1. Dit betoog treft geen doel. De besliscommissie is in het besluit van 6 juni 2012 gemotiveerd afgeweken van het advies van 3 januari 2012 en het nader advies van 23 januari 2012. Daarbij heeft de besliscommissie terecht gewezen op de, in dit verband richtinggevende, uitspraak van 10 november 2010, waarin de Afdeling de korting wegens normaal maatschappelijk risico heeft vastgesteld op 50%. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, is er geen grond voor het oordeel dat zij alleen rekening hoefden te houden met een min of meer gelijkwaardige verdeling van een toename van geluidbelasting en niet met de gevolgen van preferentieel gebruik van de Kaagbaan. In de uitspraak van 10 november 2010 is overwogen dat binnen de invloedssfeer van Schiphol rekening gehouden moet worden met een toename van geluidbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien.
Voorts heeft de besliscommissie terecht aangegeven dat er geen aanleiding is een onderscheid te maken tussen bewoners van huizen binnen de invloedssfeer van Schiphol en ondernemers in datzelfde gebied, nu beide groepen binnen de invloedssfeer van Schiphol rekening dienen te houden met een toename van geluidbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven. Dat de schade in dit geval is berekend op basis van de kosten van geluidwerende voorzieningen en niet bestaat uit waardedaling van een woning, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
5. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de besliscommissie de ingangsdatum van de wettelijke rente ten onrechte heeft vastgesteld op 16 oktober 2002. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Aanwijzingsbesluit 1996 en de verlenging van de Kaagbaan in 1997, was het al veel eerder noodzakelijk om bouwkundige aanpassingen in de vorm van geluidisolatie te treffen. Het ligt derhalve meer in de rede 2 februari 1999, de datum van het verzoek om schadevergoeding als ingangsdatum van de wettelijke rente te hanteren.
5.1. Uit de uitspraak van 10 november 2010 volgt dat de wettelijke rente wordt vergoed met ingang van de datum van ontvangst van het verzoek om nadeelcompensatie, waarbij de wettelijke rente op zijn vroegst begint te lopen op het moment van het onherroepelijk worden van het aanwijzingsbesluit 1996. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de besliscommissie de ingangsdatum van de wettelijke rente op goede gronden heeft vastgesteld op 16 oktober 2002, nu het Aanwijzingsbesluit 1996, wat betreft het S4S2-stelsel, op die datum onherroepelijk is geworden. Er is geen grond voor het oordeel dat hiervan zou moeten worden afgeweken. Voor zover [appellant A] en [appellant B] in dit verband nog hebben gewezen op artikel 4:129 van de Algemene wet bestuursrecht is van belang, nog daargelaten of toepassing van dit artikel verschil zou uitmaken voor deze zaak, dat dit artikel nog niet in werking is getreden.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
299.