ECLI:NL:RVS:2013:1826

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201301211/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2012, waarin het beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had bij besluit van 31 augustus 2010 de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2007 vastgesteld op € 5.660,00 en een bedrag van € 4.704,00 aan teveel betaald voorschot teruggevorderd. Na bezwaar van [appellant] werd de toeslag herzien naar € 3.992,00, met een terugvordering van € 1.668,00. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht de herziening had doorgevoerd, maar [appellant] ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst in beroep een nieuw standpunt heeft ingenomen over de overeenkomst met gastouderbureau A, wat niet eerder was aangevoerd. Dit nieuwe standpunt werd door de rechtbank als motivering voor de herziening geaccepteerd, maar de Raad van State oordeelt dat de rechtbank dit niet had mogen doen zonder de beroepsgronden van [appellant] te beoordelen. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond. De besluiten van de Belastingdienst van 9 en 25 april 2012 worden vernietigd, en de Belastingdienst moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant]. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201301211/1/A2.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2012 in zaak nr. 12/2137 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2007 op € 5.660,00 vastgesteld en € 4.704,00 aan teveel betaald voorschot van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 9 april 2012, aangevuld bij dat van 25 april 2012, heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de toeslag herzien op € 3.992,00 vastgesteld en € 1.668,00 aan teveel betaald voorschot van hem teruggevorderd.
Bij uitspraak van 20 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 9 april 2012 ingestelde en mede tegen dat van 25 april 2012 gerichte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen toestemming hadden verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, is het onderzoek in de zaak gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een toeslag in de door hem te betalen kosten van kinderopvang, indien die opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de ouder en de houder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien, indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. De opvang van de kinderen van [appellant] heeft het toeslagjaar 2007 plaatsgevonden via de gastouderbureaus [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B].
Aan het bij dat van 25 april 2012 aangevulde besluit van 9 april 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat, aangezien de tussen [appellant] en [gastouderbureau A] gesloten overeenkomst op 11 augustus 2007 is ondertekend, [appellant] vóór die dag geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft en hij, voor zover de opvang via [gastouderbureau A] plaatsvond, gedurende het berekeningsjaar geen kosten van kinderopvang heeft gehad, zodat hij slechts aanspraak op toeslag had, voor zover de opvang via [gastouderbureau B] plaatsvond.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst voor het eerst in beroep het standpunt heeft ingenomen dat de overeenkomst die hij met [gastouderbureau A] heeft gesloten niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en zij dit standpunt ten onrechte als motivering van het bij dat van 25 april 2012 aangevulde besluit van 9 april 2012 heeft geaccepteerd.
3.1. Dat betoog slaagt. De rechtbank had aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of de door de Belastingdienst aan de besluiten van 9 en 25 april 2012 ten grondslag gelegde motivering deze kan dragen en, indien dit niet het geval was, aanleiding bestond de rechtsgevolgen ervan in stand te laten. Zij heeft dat niet gedaan. Reeds hierom komt haar uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 9 april 2012 ingestelde en ingevolge artikel 6:18, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede tegen dat van 25 april 2012 gerichte beroep behandelen.
5. De Belastingdienst is bij het besluit van 9 april 2012 teruggekomen van het in dat van 31 augustus 2010 ingenomen standpunt dat de gastouder niet over een verklaring omtrent gedrag beschikte.
6. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst de over 2007 aan hem toegekende kinderopvangtoeslag bij de besluiten van 9 en 25 april 2012 niet lager vast mocht stellen.
6.1. Met het besluit van 31 augustus 2010 heeft de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2007 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft te kennen gegeven dat de herziening op de voet van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir heeft plaatsgevonden.
6.2. De Awir staat er niet aan in de weg dat de Belastingdienst, als hij heeft gedaan, na de definitieve vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele toepassing van artikel 21 van die wet, maar de Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] op het moment van de definitieve vaststelling wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat hij dat behoorde te weten. Dat [appellant] na de vaststelling desgevraagd volgens de Belastingdienst niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2007 daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad, is hiertoe onvoldoende.
Het betoog slaagt.
7. Het vorenstaande brengt met zich dat de besluiten van 9 en 25 april 2012 voor vernietiging in aanmerking komen. Dit betekent dat de Belastingdienst een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar moet nemen. Hierbij dient hij hetgeen hiervoor is overwogen in acht te nemen.
8. De Belastingdienst dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
9. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2012 in zaak nr. 12/2137;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst van 9 april 2012, kenmerk 128716836, aangevuld bij dat van 25 april 2012, kenmerk 1287.16.836.T.7.62001;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro);
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Roelfsema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
58-735.