ECLI:NL:RVS:2013:186

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201203141/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A. Hammerstein
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van visvergunning voor vaste vistuigen in de Oosterschelde na overtreding van vergunningvoorschriften

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 6 februari 2012 oordeelde over de intrekking van zijn visvergunning voor het vissen met vaste vistuigen in de Oosterschelde. De staatssecretaris van Economische Zaken had op 4 mei 2011 de vergunning voor veertien weken ingetrokken, omdat [appellant] volgens de staatssecretaris de vergunningvoorschriften had overtreden. De rechtbank oordeelde dat de intrekking voor vier weken niet in verhouding stond tot de ernst van de overtreding en beperkte de intrekking tot twee weken.

[appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat hij ten onrechte als overtreder was aangemerkt. Hij stelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat hij verantwoordelijk was voor de aangetroffen geboeide kreeften in zijn kubben. De rechtbank had volgens hem ten onrechte aangenomen dat de staatssecretaris voldoende bewijs had geleverd voor de overtreding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juli 2013 behandeld. Tijdens de zitting werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.E. Verheijen, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mrs. A.E. de Groot-Valenteijn en S. Azdad.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende bewijs had geleverd dat [appellant] de overtreding had begaan. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat het enkele feit dat de kreeften in de kubben van [appellant] waren aangetroffen, voldoende was om hem als overtreder aan te merken. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de intrekking van de vergunning voor twee weken betrof, en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten aan [appellant].

Uitspraak

201203141/1/A3.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 februari 2012 in zaak
nr. 11/5333 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans: de staatssecretaris van Economische Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2011 heeft de staatssecretaris de aan [appellant] voor het met vaste vistuigen in de Oosterschelde vissen verleende vergunning (hierna: de visvergunning) voor veertien weken ingetrokken.
Bij besluit van 9 mei 2011 heeft de staatssecretaris de intrekking tot vier weken beperkt.
Bij besluit van 6 september 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 september 2011 vernietigd, die van 4 en 9 mei 2011 herroepen, de intrekking tot twee weken beperkt en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. Verheijen, advocaat te Barendrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mrs. A.E. de Groot-Valenteijn en S. Azdad, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 (hierna: het Reglement) is de minister van Landbouw en Visserij, thans de minister van Economische Zaken, bevoegd ter verzekering van de instandhouding, dan wel uitbreiding van de visvoorraden, regelen te stellen in het belang van de visserij.
Ingevolge artikel 6d, eerste lid, kan de minister van het bepaalde bij of krachtens dit besluit vrijstelling of ontheffing verlenen.
Krachtens voormeld artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement is de Uitvoeringsregeling visserij (hierna: de Uitvoeringsregeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling is het verboden te vissen in het zeegebied en de kustwateren met een aalfuik, staand want, hoekwant, aalkistje, ankerkuil of enig ander vast vistuig, niet zijnde een vistuig, bestemd voor het vangen van schelpdieren.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, kunnen aan vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen, als bedoeld in de Uitvoeringsregeling, voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen worden ingetrokken.
Ingevolge het derde lid wordt het niet naleven van beperkingen of voorschriften, als bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als handelen zonder vrijstelling, ontheffing of vergunning, als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, gelden de in artikel 12 gestelde verboden niet voor degene die van een vergunning van de minister is voorzien.
2. [appellant] is een visvergunning verleend voor de periode 16 februari 2011 tot en met 31 december 2012. Aan die vergunning is onder meer het voorschrift verbonden dat kreeften die in de Oosterschelde tussen 15 juli en 1 april worden gevangen onmiddellijk na de vangst worden teruggezet. Op 14 maart 2011 hebben ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans: de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, een controle uitgevoerd naar de vaste vistuigenvisserij in de Oosterschelde, waarbij onder meer een vislijn, lijn "O1", met kubben van [appellant] is gelicht. Daarbij zijn in zeven kubben in totaal acht geboeide kreeften aangetroffen. De staatssecretaris heeft vervolgens het besluit van 4 mei 2011 genomen.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht een overtreding van de vergunningvoorschriften door [appellant] heeft aangenomen en de aan [appellant] verleende visvergunning kon intrekken. Intrekking voor vier weken is echter niet in verhouding met de ernst van de overtreding. Gelet op de economische waarde van acht kreeften en de omstandigheid dat in een week 100 kg kreeft kan worden gevangen, is intrekking voor twee weken evenredig, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de staatssecretaris hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Dat de acht geboeide kreeften in zijn kubben zijn gevonden, maakt niet dat hij de overtreding heeft begaan. Hij heeft de kreeften niet geboeid in zijn kubben geplaatst en evenmin hiervoor toestemming aan een ander verleend. Mogelijk is er een kwaadwillende derde in het spel. Dit volgt allereerst uit het feit dat hij geen belang heeft bij het bewaren van acht geboeide kreeften in zeven open kubben. Kreeften zijn kannibalen en de kans dat de kreeften geboeid in een open kub overleven is nihil. Bovendien is de economische waarde van acht kreeften slechts € 100,00 tot € 150,00. De rechtbank heeft ten onrechte niet aangenomen dat een kwaadwillende derde de kreeften in zijn kubben kan hebben geplaatst. De staatssecretaris heeft het besluit van 6 september 2011 onzorgvuldig voorbereid. De staatssecretaris heeft geen bewijs geleverd dat hij de overtreder is, maar in plaats daarvan de bewijslast ten onrechte omgekeerd, aldus [appellant].
4.1. Het was aan de staatssecretaris om aannemelijk te maken dat [appellant] de overtreding heeft begaan die tot de intrekking heeft geleid.
Aan de aan [appellant] verleende visvergunning zijn acht voorschriften verbonden. Ingevolge voorschrift 5 kan het handelen in strijd met het bepaalde bij deze vergunning tot intrekking van de vergunning leiden. Ingevolge voorschrift 7 worden eidragende kreeften die zijn gevangen in de Oosterschelde, pas verschaalde kreeften die zijn gevangen in de Oosterschelde en kreeften die zijn gevangen in de Oosterschelde tussen 15 juli en 1 april, onmiddellijk na de vangst teruggezet.
4.2. Hoewel uit het door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 29 april 2011 volgt dat de verbalisanten bij een controle op de Oosterschelde op 14 maart 2011 acht geboeide kreeften verdeeld over zeven kubben hebben aangetroffen en die kubben volgens het Vis Registratie en Informatie Systeem op naam van [appellant] staan geregistreerd, heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de staatssecretaris reeds daarom [appellant] terecht als overtreder van enig bij zijn visvergunning gesteld voorschrift heeft aangemerkt. Uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat [appellant] de in zijn kubben aangetroffen geboeide kreeften daar heeft geplaatst of laten plaatsen. Het enkele feit dat de kreeften in zijn kubben zijn aangetroffen, is onvoldoende om dat aan te nemen. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat [appellant] volgens het proces-verbaal in zijn verklaring van 18 maart 2011 heeft ontkend dat hij de geboeide kreeften in zijn kubben heeft geplaatst. Hij heeft in zijn bezwaarschrift te kennen gegeven dat hij geen belang bij een overtreding van zijn visvergunning zou hebben. Indien hij, zoals de staatssecretaris aanneemt, uit financieel oogpunt zou trachten een verzameling aan te leggen, nog voordat het kreeftenseizoen was begonnen, zou hij de kreeften geboeid in één gesloten kub bewaren in plaats van verdeeld over zeven open kubben, omdat kreeften kannibalen zijn en geboeid in een open kub niet zullen overleven. Voorts kan in redelijkheid niet worden aangenomen dat hij enig in aanmerking te nemen financieel belang bij de overtreding had, aldus [appellant], nu acht kreeften slechts een waarde van € 100,00 tot € 150,00 vertegenwoordigen.
Onder deze, op zichzelf niet weersproken, feiten en omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte door de staatssecretaris aannemelijk gemaakt geacht dat [appellant] het aan de hem verleende visvergunning verbonden voorschrift dat kreeften die in de Oosterschelde tussen 15 juli en 1 april zijn gevangen onmiddellijk na de vangst moeten worden teruggezet heeft overtreden.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De overige hogerberoepsgronden behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de aan [appellant] verleende visvergunning voor vaste vistuigen in de Oosterschelde voor twee weken wordt ingetrokken.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 februari 2012 in zaak nr. 11/5333, voor zover daarbij is bepaald dat de aan [appellant] verleende vergunning voor vaste vistuigen in de Oosterschelde voor twee weken wordt ingetrokken;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellant] het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
176-730.