ECLI:NL:RVS:2013:1879

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201309267/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • W.M.P. van Gemert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen schadevergoeding bij vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 september 2013 een beroep tegen een besluit van 7 september 2013 gegrond verklaarde. Dit besluit hield in dat de vreemdeling in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank had de vreemdeling schadevergoeding toegekend, maar het bedrag was gematigd tot 50 procent. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze matiging van de schadevergoeding en verzocht om een volledige schadevergoeding.

De Raad van State, in de persoon van mr. H.G. Lubberdink, heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank over de toekenning van de schadevergoeding. Artikel 95, tweede lid, van dezelfde wet biedt in bepaalde gevallen wel de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, maar dit betreft niet de hoogte van de schadevergoeding. De Raad van State concludeert dat de vreemdeling in dit geval uitsluitend in hoger beroep is gekomen tegen de beslissing van de rechtbank over de hoogte van de schadevergoeding, terwijl de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was.

Daarom verklaart de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 november 2013. De uitspraak benadrukt de beperkingen van het hoger beroep in vreemdelingenzaken, vooral met betrekking tot schadevergoeding, en bevestigt de onrechtmatigheid van de bewaring.

Uitspraak

201309267/1/V3.
Datum uitspraak: 1 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 september 2013 in zaak nr. 13/23608 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 september 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding toegewezen en het toe te kennen bedrag gematigd tot 50 procent. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In hoger beroep klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank het bedrag van de schadevergoeding ten onrechte tot 50 procent heeft gematigd.
2. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank of voorzieningenrechter over de toekenning van de vergoeding, bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 95, tweede lid, voor zover thans van belang, strekt het hoger beroep zich, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder d, van die wet, ook uit over de toekenning van schadevergoeding, bedoeld in artikel 106.
3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 95, tweede lid, van de Vw 2000, (Kamerstukken II 2002-2003, 28 630, nr. 3, p. 11 en nr. 5, p. 1) strekt die bepaling er niet toe om afzonderlijk hoger beroep mogelijk te maken tegen de hoogte van de toegekende vergoeding, maar zal die alleen aan de orde kunnen komen samen met de beoordeling van de bewaring zelf.
4. Nu niet in geschil is dat de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was en de vreemdeling in hoger beroep uitsluitend opkomt tegen de beslissing van de rechtbank waarbij de vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 is gematigd tot 50 procent, is de Afdeling, gelet op voormeld artikel 84, aanhef en onder d, kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen en een oordeel over het verzoek om schadevergoeding te geven.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Gemert
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2013
53-750