ECLI:NL:RVS:2013:1879
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- W.M.P. van Gemert
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen schadevergoeding bij vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 september 2013 een beroep tegen een besluit van 7 september 2013 gegrond verklaarde. Dit besluit hield in dat de vreemdeling in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank had de vreemdeling schadevergoeding toegekend, maar het bedrag was gematigd tot 50 procent. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze matiging van de schadevergoeding en verzocht om een volledige schadevergoeding.
De Raad van State, in de persoon van mr. H.G. Lubberdink, heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank over de toekenning van de schadevergoeding. Artikel 95, tweede lid, van dezelfde wet biedt in bepaalde gevallen wel de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, maar dit betreft niet de hoogte van de schadevergoeding. De Raad van State concludeert dat de vreemdeling in dit geval uitsluitend in hoger beroep is gekomen tegen de beslissing van de rechtbank over de hoogte van de schadevergoeding, terwijl de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was.
Daarom verklaart de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 november 2013. De uitspraak benadrukt de beperkingen van het hoger beroep in vreemdelingenzaken, vooral met betrekking tot schadevergoeding, en bevestigt de onrechtmatigheid van de bewaring.