ECLI:NL:RVS:2013:1890

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201300638/1/A2 en 201303546/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieaanvraag door de Somalisch Ethiopische Vereniging Rijnmond

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van de Somalisch Ethiopische Vereniging Rijnmond en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De vereniging had een aanvraag voor subsidie ingediend ten behoeve van inburgering en participatie van Somaliërs, welke door het college op 31 januari 2011 werd afgewezen. Het college stelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er volgens de Beleidsregel Participatie en Burgerschap geen aanspraak op subsidie bestond, omdat de activiteiten waarvoor subsidie was aangevraagd al voldoende in de stad aanwezig waren.

De vereniging maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 1 april 2011 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat de vereniging geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing, omdat het college later alsnog inhoudelijk op het bezwaar had beslist. In een andere uitspraak oordeelde de rechtbank dat het college de subsidieaanvraag in redelijkheid had kunnen weigeren, maar veroordeelde het college ook tot vergoeding van de proceskosten van de vereniging.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het college terecht in hoger beroep was gegaan tegen de proceskostenveroordeling, omdat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vereniging geen belang meer had bij de ontvankelijkheid van het bezwaar. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het college was veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en verklaarde het hoger beroep van de vereniging niet-ontvankelijk, omdat het college in redelijkheid de subsidieaanvraag had kunnen weigeren. De uitspraak werd gedaan door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat, en werd openbaar uitgesproken op 13 november 2013.

Uitspraak

201300638/1/A2 en 201303546/1/A2.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de vereniging Somalisch Ethiopische Vereniging Rijnmond, gevestigd te Rotterdam,
2. het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2012 en 14 maart 2013 in zaken nrs. 11/2072 en 12/1741 in de gedingen tussen:
de vereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2011 heeft het college een aanvraag van de vereniging om subsidie afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2011 heeft het college het door de voorzitter van de vereniging daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2011 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep (zaak nr. 11/2072) kennelijk gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het bezwaar van de vereniging beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard. De vereniging heeft hiertegen beroep ingesteld (zaak nr. 12/1741).
Bij uitspraak van 10 mei 2012 heeft de rechtbank het door het college tegen de uitspraak van 24 november 2012 gedane verzet gegrond verklaard, bepaald dat die uitspraak vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft de rechtbank het door de vereniging tegen het besluit van 1 april 2011 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld (zaak nr. 201300638/1/A2).
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank het door de vereniging tegen het besluit van 9 maart 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard, bepaald dat het college de vereniging het door haar betaalde griffierecht voldoet en het college veroordeeld tot vergoeding van de bij de vereniging opgekomen proceskosten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld (zaak nr. 201303546/1/A2).
De vereniging heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 2 oktober 2013, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. R. Wijling, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De vereniging heeft het college verzocht haar een subsidie te verlenen ten behoeve van de inburgering en participatie van Somaliërs. Bij het besluit van 31 januari 2011 heeft het college dat verzoek afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig is ingediend en ook volgens de Beleidsregel Participatie en Burgerschap (hierna: de Beleidsregel) geen aanspraak op subsidie bestaat, nu de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd reeds voldoende in de stad bestaan en geen meerwaarde hebben ten opzichte van het reeds bestaande aanbod. De voorzitter van de vereniging heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Aan het besluit van 1 april 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat het door de voorzitter gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij, na daartoe in de bezwaarfase in de gelegenheid te zijn gesteld, geen machtiging heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij alleen bevoegd was de vereniging zelfstandig te vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 29 november 2012 geoordeeld dat de vereniging geen belang meer heeft bij een beoordeling van het tegen dat besluit ingestelde beroep, omdat het college bij besluit van 9 maart 2012 alsnog inhoudelijk op het bezwaar heeft beslist.
In haar uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de aanvraag om subsidie in redelijkheid heeft kunnen weigeren, omdat de vereniging er volgens de Beleidsregel geen aanspraak op heeft. Zij heeft aanleiding gezien het college te veroordelen tot vergoeding van bij de vereniging opgekomen proceskosten, omdat aan het besluit van 9 maart 2012 niet de voorwaarde mocht worden verbonden dat het besluit vervalt, indien het verzet tegen de uitspraak van 24 november 2011 gegrond wordt verklaard, en daarin ten onrechte het standpunt is gehandhaafd dat de subsidieaanvraag niet tijdig was ingediend.
Het door het college ingestelde hoger beroep (zaak nr. 201303546/1/A2)
2. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr. 201102936/1/A2) heeft een bestuursorgaan belang bij door hem ingesteld hoger beroep, ook indien dat uitsluitend bestaat in het ongedaan maken, dan wel in hoogte doen aanpassen, van een door de rechtbank ten laste van dat orgaan uitgesproken verwijzing in de kosten van beroep, bezwaar of administratief beroep of het ongedaan maken van een last tot betaling van griffierecht, zij het dat in die gevallen niet in het oordeel van de rechtbank over het geschil wordt getreden, voor zover dat niet op die kosten betrekking heeft. De Afdeling zal een zodanig hoger beroep derhalve beoordelen, uitgaande van de overwegingen van de rechtbank.
2.2. De rechtbank heeft aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat volgens haar in het besluit van 9 maart 2012 geen ontbindende voorwaarde had mogen worden opgenomen en ten onrechte het standpunt is gehandhaafd dat de aanvraag niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft evenwel ook overwogen dat de vereniging van de ontbindende voorwaarde geen nadeel heeft ondervonden en dat het college de subsidieaanvraag in redelijkheid heeft kunnen weigeren, omdat het zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vereniging volgens de Beleidsregel geen aanspraak op subsidie had. Uitgaande van deze overwegingen heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien een proceskostenveroordeling ten laste van het college uit te spreken.
3. Het door het college ingestelde hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het college heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vereniging opgekomen proceskosten.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het door de vereniging ingestelde hoger beroep (zaak nr. 201300638/1/A2)
5. De vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het door haar ingestelde beroep niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belang meer zou hebben bij een beoordeling van de ontvankelijkheid van het door haar tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag gemaakte bezwaar.
6. In de uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de door de vereniging gevraagde subsidie in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Dat oordeel is onaantastbaar geworden, nu het door het college ingestelde hoger beroep niet tot vernietiging van dat oordeel heeft geleid en de vereniging tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld. Gelet hierop heeft de vereniging thans geen belang bij beantwoording van de vraag of de rechtbank de ontvankelijkheid van het tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag gemaakte bezwaar had moeten beoordelen. Het door de vereniging ingestelde hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het door het college ingestelde hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2013 in zaak nr. 12/1741, voor zover het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam daarbij is veroordeeld tot vergoeding van de bij de vereniging Somalisch Ethiopische Vereniging Rijnmond opgekomen proceskosten;
III. verklaart het door de vereniging Somalisch Ethiopische Vereniging Rijnmond tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2012 in zaak nr. 11/2072 ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
686.