ECLI:NL:RVS:2013:1894

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201300844/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Bunnik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 3 december 2012 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bunnik, dat op 15 februari 2012 de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring had afgewezen, bevestigd. Na het indienen van bezwaar door [appellante] had het college op 11 juli 2012 het bezwaar ongegrond verklaard, maar met een gewijzigde motivering.

Tijdens de zitting op 24 september 2013 werd duidelijk dat [appellante] inmiddels een urgentieverklaring had ontvangen van het college naar aanleiding van een nieuwe aanvraag. Dit leidde tot de conclusie dat [appellante] geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Daarnaast verzocht [appellante] om vergoeding van het betaalde griffierecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het college geen aanleiding had om het griffierecht te vergoeden, aangezien het belang van [appellante] bij de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep niet was vervallen door toedoen van het college. De Afdeling besloot dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat, en werd openbaar uitgesproken op 13 november 2013.

Uitspraak

201300844/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Bunnik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 december 2012 in zaak nr. 12/2734 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bunnik.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2012 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar onder wijziging van de motivering ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 3 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 24 september 2013.
Overwegingen
1.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] geen belang meer heeft bij een beoordeling van het onderhavige hoger beroep, aangezien het college haar een urgentieverklaring heeft verleend. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
1.2. [appellante] heeft verzocht om vergoeding van het betaalde griffierecht. Bezien moet worden of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het belang bij een beoordeling, grond is gelegen om het college te gelasten het betaalde griffierecht aan [appellante] te vergoeden. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het apert onbillijk zou zijn het college niet te gelasten het betaalde griffierecht aan [appellante] te vergoeden.
1.3. De Afdeling stelt vast dat het college naar aanleiding van een nieuwe aanvraag hiertoe [appellante] een urgentieverklaring heeft verleend en dat [appellante] deze nieuwe aanvraag heeft gedaan nadat zij haar intrek heeft moeten nemen in een blijf-van-mijn-lijfhuis. Gelet op het voorgaande is het belang van [appellante] bij een inhoudelijke behandeling van het onderhavige hoger beroep niet vervallen door toedoen van het college. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om het college te gelasten het betaalde griffierecht aan [appellante] te vergoeden.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
317-797.