201308719/2/R2.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeksters] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster]), beide gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. F. Frank, advocaat te Amsterdam en [directeur], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.K.E. Vlaar-Zijderveld, mr. S.E. Eigenhuis en ing. B.H. Willighagen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Zij betoogt dat het in het voorliggende plan bestemmen van de bedrijfswoningen aan de [locaties 1, 2 en 3] als "Wonen 3" ernstige belemmeringen voor haar bedrijfsvoering met zich brengt. De plaatsgebonden risicocontour ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi-contour), die bij haar bedrijf hoort, valt van oudsher ten dele over deze bedrijfswoningen, maar in het plan is de Bevi-contour verkleind waardoor deze woningen niet meer binnen deze contour liggen. De raad is bij het verkleinen van de Bevi-contour ten onrechte uitgegaan van de revisievergunning met saneringsplicht die aan [verzoekster] is opgelegd. Daarnaast wijst [verzoekster] erop dat deze bedrijfswoningen illegaal als burgerwoning worden bewoond en dat over dit gebruik in hoger beroep een handhavingsprocedure loopt. Verder voert [verzoekster] aan dat de raad in het plan ten onrechte een beperkende maatwerkbestemming voor haar bedrijf van milieucategorie 5.3 heeft opgenomen, hetgeen volgens [verzoekster] nadelige gevolgen heeft voor de waarde van haar vastgoed.
3. De voorzitter overweegt dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201206138/1/A4 inzake de revisievergunning die aan [verzoekster] is verleend, de feitelijke situatie en niet de planologische situatie doorslaggevend is voor de vraag of een woning als kwetsbaar object moet worden aangemerkt. Voorts blijkt uit die uitspraak dat de bedrijfswoningen aan de [locaties 1, 2 en 3] terecht zijn aangemerkt als kwetsbare objecten. Niet in geschil is dat deze woningen reeds jarenlang feitelijk als burgerwoning in gebruik zijn. [verzoekster] moet derhalve ook in de huidige situatie van haar bedrijfsvoering rekening houden met de omstandigheid dat deze bedrijfswoningen feitelijk worden gebruikt als burgerwoning. Hetgeen [verzoekster] stelt omtrent het illegaal zijn van dat gebruik en de ter zake van dat gebruik lopende handhavingsprocedure in hoger beroep, doet niet af aan het huidige feitelijk gebruik als burgerwoning. In zoverre valt niet in te zien dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3.1. [verzoekster] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene maatwerkbestemming van milieucategorie 5.3 thans of op korte termijn onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor haar bedrijfsvoering overeenkomstig de verleende - voor zover hier van belang in beroep bij de Afdeling in stand gebleven - revisievergunning met zich brengt. Daarbij is in aanmerking genomen dat [verzoekster] in haar verzoek heeft verklaard dat zij niet het voornemen heeft om op korte termijn haar perceel te verkopen of een ander bedrijf te starten. Ook in zoverre valt niet in te zien dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Dit laatste geldt evenzeer ten aanzien van de gestelde waardevermindering van haar perceel.
3.2. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
12.