ECLI:NL:RVS:2013:194

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201203901/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering lichte bouwvergunning en vrijstelling voor overkapping in Gronsveld

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2012, waarin het beroep tegen de weigering van een lichte bouwvergunning en vrijstelling door het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten ongegrond werd verklaard. Het college had op 14 januari 2009 geweigerd om de gevraagde vergunning te verlenen voor een overkapping op het perceel in Gronsveld. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 5 januari 2010, heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 7 maart 2012 afhandelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 november 2012 behandeld. In een tussenuitspraak van 23 januari 2013 werd het college opgedragen om binnen zestien weken het gebrek in de motivering van het besluit van 5 januari 2010 te herstellen. Het college heeft echter op 28 mei 2013 laten weten niet aan deze opdracht te kunnen voldoen, omdat er een nieuw bestemmingsplan in de maak was.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep van [appellante] gegrond is. De eerdere uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van het college van 5 januari 2010 is vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellante]. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201203901/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2012 in zaak nr. 10/265 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2009 heeft het college geweigerd een lichte bouwvergunning en vrijstelling te verlenen aan [appellante] ten behoeve van een overkapping op het perceel [locatie] te Gronsveld (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. Rietrae, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. van den Hombergh, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 23 januari 2013 in zaak nr. 201203901/1/T1/A1 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het dagelijks bestuur opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college zich in het besluit van 5 januari 2010 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voorziet in het bouwen van een gebouw en derhalve in strijd is met artikel 10, lid B, onder b, sub 1.1, 1.2 en 1.3, en artikel 25, lid C, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gronsveld". Verder is in de tussenuitspraak overwogen dat het bouwplan, dat voorziet in een ander bouwwerk, in strijd is met artikel 10, lid B, onder b, sub 1.8, van de planvoorschriften en het college dient te bezien of het medewerking wenst te verlenen aan vrijstelling ten behoeve van het bouwplan. Het besluit van 5 januari 2010 berustte derhalve niet op een deugdelijke motivering en was niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen. Het dagelijks bestuur is vervolgens opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek aan het besluit van 5 januari 2010 te herstellen, door aan de motivering van dat besluit een gemotiveerd standpunt toe te voegen, waarin het tot uitdrukking brengt waarom het al dan niet aanleiding ziet vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en, indien het een dergelijke vrijstelling wil verlenen, in de plaats van dat besluit een ander besluit te nemen en het herstelde dan wel vervangende besluit aan de Afdeling toe te zenden. Daartoe wordt verwezen naar de overwegingen in de tussenuitspraak.
2. Het college heeft bij brief van 28 mei 2013 medegedeeld dat het niet zal voldoen aan de door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven opdracht omdat naar verwachting een nieuw bestemmingsplan zal worden vastgesteld door de raad van de gemeente Eijsden-Margraten in zijn vergadering van 28 mei 2013. In dit bestemmingsplan zal een ontheffingsmogelijkheid worden opgenomen, waarmee aan het door [appellante] aangevraagde andere bouwwerk planologisch medewerking kan worden verleend.
Gelet hierop is de in de tussenuitspraak opgenomen hersteltermijn ongebruikt verstreken en is niet voldaan aan de door de Afdeling gegeven opdracht. Daarmee is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek aan het besluit van 5 januari 2010 niet hersteld.
3. Het hoger beroep van [appellante] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 5 januari 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding om het college op te dragen binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van [appellante] te nemen en bekend te maken.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 maart 2012 in zaak nr. 10/265;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten van 5 januari 2010, zonder kenmerk;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten op om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van [appellante] te nemen en bekend te maken;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.940,72 (zegge: negentienhonderdveertig euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 1888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro) toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het overige is toe te rekenen aan door [appellante] gemaakte reiskosten;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 382,00 (zegge: driehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
357-700.