201304203/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2013 in zaak
nr. 12/4433 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2012 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een tuinhuis in de achtertuin van de woning op het perceel [locatie A] te Amsterdam (hierna onderscheidenlijk: het tuinhuis en het perceel).
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering van het aangevallen besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2013, waar [appellant] in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatste geldende bestemmingsplan "Zuidelijke binnenstad" rust op het perceel de bestemming "Tuin - 1", met de aanduiding "specifieke vorm van tuin - keurtuin".
Ingevolge artikel 26.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de als "Tuin - 1" aangewezen gronden bestemd voor keurtuinen en daarop aanwezige tuinhuizen, ter plaatse waar de aanduiding "specifieke vorm van tuin - keurtuin" op de verbeelding voorkomt.
Ingevolge artikel 26.4.3, aanhef en onder c, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de planregels voor het oprichten van nieuwe tuinhuizen, met dien verstande dat dit alleen mogelijk is voor gronden die met de aanduiding "specifieke vorm van tuin - keurtuin" op de verbeelding zijn aangegeven, indien de bouwhoogte ten hoogste 3,40 m bedraagt ten opzichte van het gemiddelde maaiveldniveau van het omringende binnenterrein.
2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat dat het bouwen van een nieuw tuinhuis niet toestaat en het te bouwen tuinhuis voorts de toegestane maximale bouwhoogte in artikel 26.4.3, aanhef en onder c, van de planregels zal overschrijden. Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het dagelijks bestuur daarvoor krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, onder a, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), omgevingsvergunning verleend.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat met het besluit van 25 juli 2012 de gebreken in dat van 21 januari 2012 zijn hersteld, heeft miskend dat hem eerst bij de hoorzitting in de bezwaarschriftenprocedure bleek dat een gewijzigd - groter - bouwplan was ingediend, zodat hij daarop toen niet goed heeft kunnen reageren.
3.1. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 25 juli 2012 niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat het dagelijks bestuur heeft gesteld dat het het besluit van 21 januari 2012 met de gewijzigde bouwtekeningen van 19 januari 2012, voorafgaand aan de hoorzitting, ter inzage heeft gelegd. [appellant] heeft dat niet gemotiveerd weersproken.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning in strijd met het bij de vaststelling van het bestemmingsplan aangenomen amendement 19, volgens hetwelk de mogelijkheid om af te wijken van de planregels is geschrapt voor aanbouwen bij gronden met de bestemming "Tuin - 1", is verleend.
4.1. De rechtbank heeft in het desbetreffende betoog in beroep terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur geen omgevingsvergunning mocht verlenen, reeds omdat het college krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, onder a, van bijlage II bij het Bor, omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan heeft verleend.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het tuinhuis blijkens de aanvraag om vergunningverlening in strijd met de planregels zal worden gebruikt als woonverblijf en die aanvraag niet voorziet in het aanbrengen van een toilet, hoewel [vergunninghouder] wel voornemens is die te realiseren.
5.1. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur het beoogde gebruik van het tuinhuis ten onrechte niet in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht. Daartoe heeft zij met juistheid in aanmerking genomen dat in het besluit van 21 januari 2012 is voorgeschreven dat het tuinhuis niet mag worden bewoond. Voorts geeft het aangevoerde evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college heeft gevolgd dat de niet in het bouwplan opgenomen toilet in het tuinhuis is toegestaan en geen indicatie vormt om op voorhand aan te nemen dat het tuinhuis in strijd met voormeld voorschrift toch zal worden bewoond.
Het betoog faalt.
6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur geen rekening heeft gehouden met zijn belangen faalt evenzeer, nu [appellant] in beroep niet heeft uiteengezet, op welke wijze hij door realisering van het bouwplan in zijn belangen wordt geschaad.
7. Voor het eerst in hoger beroep betoogt [appellant] dat het dagelijks bestuur met de vergunningverlening het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, nu het wel heeft geweigerd omgevingsvergunning voor de bouw van twee schuurtjes op het perceel [locatie B] te verlenen.
7.1. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is om aan te nemen dat deze beroepsgrond niet bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kan die niet leiden tot vernietiging van haar uitspraak.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
357-757.