ECLI:NL:RVS:2013:1957

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201302926/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omzettingsvergunning voor woning in Dordrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 14 februari 2013 zijn beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvraag voor een omzettingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht bevestigd. De aanvraag was op 7 november 2011 afgewezen, omdat het maximum van 2% voor onzelfstandige woonruimte in de Toulonselaan al was bereikt. De rechtbank oordeelde dat de in 1997 verleende gebruiksvergunning niet gelijkgesteld kon worden aan een omzettingsvergunning, en dat [appellant] geen aanspraak kon maken op het overgangsrecht, omdat er nooit een omzettingsvergunning was verleend.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2013 werd de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat de rechtbank had miskend dat hij recht had op een beoordeling van zijn aanvraag naar een maximum van 5%, omdat er in 1997 al kamerverhuur plaatsvond. De rechtbank oordeelde echter dat het overgangsrecht alleen van toepassing was op reeds verleende omzettingsvergunningen en niet op gebruiksvergunningen. Het college had op goede gronden de aanvraag van [appellant] beoordeeld naar het maximum van 2%, aangezien het aantal vergunningen voor kamerverhuur in de Toulonselaan al was bereikt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 november 2013.

Uitspraak

201302926/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2013 in zaak nr. 12/422 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2011 heeft het college een aanvraag van [appellant] om hem een omzettingsvergunning voor de woning aan de [locatie] te Dordrecht (hierna: de woning) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Boukich, werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast, indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van het college, van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge artikel 31 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 3.1.1 van de Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht (hierna: de Verordening) is het bepaalde in paragraaf 3.1 van toepassing op gebouwen die woonruimte bevatten. Ingevolge artikel 3.1.2, aanhef en onder c, is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1, van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte om te zetten of om te laten zetten.
Ingevolge artikel 3.1.4, eerste lid, verlenen burgemeester en wethouders de vergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge het negende lid kunnen burgemeester en wethouders besluiten binnen de gemeente gebieden aan te wijzen waar het aantal vergunningen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur in verband met te vrezen aantasting van de woonkwaliteit en het leefmilieu aan een maximum is gebonden. Ingevolge het tiende lid geldt een gebiedsaanwijzing als bedoeld in lid 9 voor de duur van drie jaar. Aansluitend aan de periode van drie jaar kan het college de aanwijzing verlengen met een periode van telkens drie jaar.
Ingevolge het elfde lid stellen burgemeester en wethouders het maximaal toegestane percentage kamerverhuurpanden binnen de aangewezen gebieden als bedoeld in lid 9 vast.
Ingevolge het twaalfde lid, aanhef en onder a, weigeren burgemeester en wethouders de vergunning voor het omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur indien het maximum als genoemd in lid 11 is bereikt.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college de gehele stad Dordrecht aangewezen als gebied waar het aantal vergunningen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur aan een maximum als bedoeld in 3.1.4, elfde lid, van de Huisvestingsverordening is gebonden. Hiertoe is de stad in drie quoteringsgebieden verdeeld. Blijkens het voornoemde besluit geldt voor de Toulonselaan, gelegen in het quoteringsgebied ‘rest van de stad’, een maximum van 5% van de particuliere woningen aldaar. Bij besluit van 28 september 2010 heeft het college de bij besluit van 16 december 2008 gestelde quotering gewijzigd. Volgens dit besluit is de Toulonselaan gelegen in de quoteringsgebieden ‘Reeland’ en ‘19e eeuwse schil’ en geldt deswege een maximum van 2% van de aldaar aanwezige particuliere woningen.
Het besluit van 28 september 2010 voorziet in overgangsrecht (hierna: het overgangsrecht):
a. voor vergunningen die zijn afgegeven uiterlijk één dag voor de inwerkingtreding van het besluit van 28 september 2010 en die aflopen door verloop van de geldigheidsduur van 5 jaar geldt, bij afgifte van nieuwe vergunningen, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een maximum van 5% van de in een straat aanwezige particuliere woningen; b. voor vergunningen die zijn afgegeven uiterlijk één dag voor de inwerkingtreding van dit besluit en die aflopen door overdracht van de eigendom van de woning waarop deze betrekking hebben, geldt bij afgifte van nieuwe vergunningen, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een maximum van 5% van de in een straat aanwezige particuliere woningen.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college per 31 maart 2011 de geldigheidsduur van de besluiten van 16 december 2008 en 28 september 2011 verlengd met een termijn van 3 jaar.
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 7 november 2011 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een omzettingsvergunning voor de woning afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat het toepasselijk maximum van 2% onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur in de Toulonselaan reeds is bereikt. Daarbij stelt het college zich op het standpunt dat geen rekening behoeft te worden gehouden met een in 1997 aan de vorige eigenaar van de woning verleende gebruiksvergunning.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de in 1997 voor de woning verleende gebruiksvergunning [appellant] niet kan baten, nu deze na de inwerkingtreding van de eerste huisvestingsverordening van de gemeente Dordrecht in 1996 is verleend, zodat in dit geval een omzettingsvergunning benodigd is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [appellant] geen beroep toekomt op het overgangsrecht en daarmee geen aanspraak maakt op een beoordeling van zijn aanvraag naar een maximum van 5%, nu voor de woning nooit een omzettingsvergunning is verleend. Daarbij is de in 1997 verleende gebruiksvergunning naar oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met een in het overgangsrecht bedoelde omzettingsvergunning. Het feit dat destijds voor de woning een gebruiksvergunning is verleend zonder dat ook een omzettingsvergunning is verleend, maakt niet dat het college gehouden is [appellant] te behandelen als ware die omzettingsvergunning in 1997 verleend. Het college heeft volgens de rechtbank dan ook op goede gronden de aanvraag van [appellant] beoordeeld naar een maximum van 2%. Nu uit de door het college overgelegde omzettingsvergunningen voor panden in de Toulonselaan volgt dat het maximum van 2% reeds is bereikt, was het college volgens de rechtbank ingevolge artikel 3.1.4, twaalfde lid, van de Huisvestingsverordening gehouden de aanvraag van [appellant] af te wijzen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem een beroep op het overgangsrecht toekomt en daarmee een beoordeling van zijn aanvraag naar een maximum van 5%, nu in 1997 reeds kamerverhuur in de woning plaatsvond en in hetzelfde jaar de vorige eigenaar van de woning een gebruiksvergunning voor dit gebruik is verleend. [appellant] ziet dit standpunt bevestigd in hoofdstuk 3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, de bijbehorende nota van toelichting en de beleidsnotitie ‘Kamerverhuur stand van zaken, vooruitblik en uitbreiding quoteringsgebied’ van 8 december 2008.
4.1. Onbestreden is dat voor de woning geen omzettingsvergunning is verleend. Hieruit volgt dat [appellant] geen beroep toekomt op het overgangsrecht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit overgangsrecht alleen ziet op verlenging van omzettingsvergunningen die voor de inwerkingtreding van het besluit van 28 september 2010 zijn verleend. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat een verleende gebruiksvergunning niet gelijk is te stellen met een in het overgangsrecht bedoelde omzettingsvergunning. Uit hoofdstuk 3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, de bijbehorende nota van toelichting en de beleidsnotitie ‘Kamerverhuur stand van zaken, vooruitblik en uitbreiding quoteringsgebied’ van 8 december 2008 volgt evenmin dat [appellant] een beroep toekomt op het overgangsrecht. Het in deze stukken omschreven overgangsrecht heeft alleen betrekking op gebruiksvergunningen die zijn verleend voor de inwerkingtreding van het, inmiddels vervallen, Besluit brandveilig gebruik bouwwerken. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gestelde quotering niet strikt hanteert. Voor de Toulonselaan geldt ingevolge het besluit van 28 september 2010 een maximum van 2%. Dit terwijl het college volgens [appellant] in het verleden voor de Toulonselaan een maximum van 3% heeft gehanteerd. [appellant] stelt zich dan ook op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen.
5.1. [appellant] heeft deze grond voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog dat het college de gestelde quotering voor de Toulonselaan niet strikt hanteert, niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
382-797.