ECLI:NL:RVS:2013:1978

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201307530/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan "Buitengebied" en natuurbestemming

In deze uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 november 2013, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld dat is ingediend door een verzoeker uit Posterholt tegen de raad van de gemeente Roerdalen. Het verzoek betreft het bestemmingsplan "Buitengebied" dat op 30 mei 2013 door de raad is vastgesteld. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij meent dat de toekenning van de natuurbestemming aan zijn gronden onevenredig zijn bedrijfsvoering beperkt. De voorzitter heeft het verzoek op 29 oktober 2013 ter zitting behandeld, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en de raad vertegenwoordigd was door ambtenaren. Ook het dagelijks bestuur van het waterschap Roer en Overmaas was ter zitting aanwezig.

De voorzitter overweegt dat het verzoek van de verzoeker betrekking heeft op de bestemming "Natuur" die is toegekend aan gronden die hij in eigendom of in pacht heeft. De verzoeker stelt dat deze bestemming zijn bedrijfsvoering nadelig beïnvloedt, omdat hij afhankelijk is van subsidies voor natuurbeheer en dat de habitat van een beschermde vlindersoort, het donker pimpernelblauwtje, wordt aangetast. De voorzitter concludeert echter dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onevenredig wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering. De voorzitter wijst erop dat de bestemmingsplanregels agrarisch medegebruik voor natuurbeheer toestaan, wat betekent dat de verzoeker zijn gronden mogelijk kan blijven gebruiken voor agrarische doeleinden na de herinrichting van de Vlootbeek.

De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de verzoeker niet heeft aangetoond dat de natuurbestemming onterecht is en dat de duiker die hij gebruikt voor zijn vee als zodanig is bestemd. De voorzitter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 november 2013.

Uitspraak

201307530/2/R1.
Datum uitspraak: 5 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Posterholt, gemeente Roerdalen,
en
de raad van de gemeente Roerdalen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek gevoegd met zaak nr. 201307530/3/R1 ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Eussen en mr. H. Aussems, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het dagelijks bestuur van het waterschap Roer en Overmaas, vertegenwoordigd door mr. R.Th. Drummen en E.H.H. Verheijen, beiden werkzaam bij het waterschap, ter zitting als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Natuur", voor zover deze bestemming is toegekend aan de gronden die hij in eigendom of in pacht heeft aan weerszijden van de Vlootbeek tussen de Boomstraat en de Brunsummerweg. Allereerst voert [verzoeker] aan dat hij door het toekennen van de natuurbestemming onevenredig wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering, omdat deze gronden thans worden gebruikt voor de ruwvoervoorziening voor zijn vee. Ook heeft hij met de provincie Limburg een beheerovereenkomst gesloten ten behoeve van de bescherming van het donker pimpernelblauwtje. Op grond van deze overeenkomst ontvangt hij volgens de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (hierna: SNL) subsidiegelden. Door het toekennen van de natuurbestemming aan de desbetreffende gronden verliest hij deze gelden waardoor zijn bedrijfsvoering eveneens nadelig wordt beïnvloed. Verder betoogt [verzoeker] dat door het vrije meanderen van de Vlootbeek en de werkzaamheden die hieraan vooraf gaan de habitat van het donker pimpernelblauwtje wordt aangetast en dat dit in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998).
2.1. In het door het Adviesbureau RBOI opgestelde rapport "Ruimtelijke onderbouwing Vlootbeek" dat als bijlage 5 bij de plantoelichting is gevoegd (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) staat dat het waterschap bezig is met de herinrichting van het stroomgebied van de Vlootbeek om de beek te laten voldoen aan de ecologische functie zoals in het waterbeheersplan is opgenomen. Na de herinrichting moet de Vlootbeek een vrij afstromende waterloop worden met een inrichtingsvorm die recht doet aan de huidige ecologische waarden en potenties. In grote delen van het stroomgebied waar voldoende ruimte is, wordt daarbij een ontwikkeling nagestreefd van een zwak slingerende tot meanderende waterloop. Hiervoor zullen delen van de bestaande waterloop worden gedempt en nieuwe waterlopen worden gegraven. Harde/steile oeververdedigingen worden veranderd in flauwe natuurvriendelijke oevers, tenzij andere belangen in het geding zijn. Verder worden de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden versterkt.
2.2. Ter zitting is door de raad toegelicht dat aan [verzoeker] een alternatief pachtperceel is aangeboden in de vorm van een vergelijkbare oppervlakte aan pachtareaal op geringe afstand van zijn bedrijfslocatie op het perceel [locatie]. Verder is door het waterschap ter zitting verklaard dat inmiddels door het provinciebestuur is meegedeeld dat ook voor dit alternatieve pachtperceel SNL-gelden ter beschikking worden gesteld voor een periode van zes jaar en dat indien deze subsidie lager zou zijn dan de bestaande subsidie en [verzoeker] hierdoor nadeel zou ondervinden, dit gecompenseerd kan worden.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoeker] vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat hij door het toekennen van de bestemming "Natuur" aan de desbetreffende gronden onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat de raad niet in redelijkheid aan het ontwikkelen en herinrichten van de Vlootbeek een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [verzoeker] bij het onbeperkt kunnen gebruiken van de gronden voor zijn agrarisch bedrijf. Daarbij acht de voorzitter van belang dat ingevolge artikel 23, lid 23.1, onder h, van de planregels gronden met de bestemming "Natuur" bestemd zijn voor onder meer agrarisch medegebruik ten behoeve van natuurbeheer, zodat agrarisch gebruik van de desbetreffende gronden - indien mogelijk na de herinrichting van de Vlootbeek - blijft toegestaan.
2.3. In de ruimtelijke onderbouwing staat verder dat de ingrepen aan de Vlootbeek mede gericht zijn op het duurzaam uitbreiden van het leefgebied van het donker pimpernelblauwtje door het creëren van de juiste ecologische randvoorwaarden, zodat de nieuwe situatie derhalve leidt tot een veel groter potentieel leefgebied voor deze vlinder. Om negatieve effecten op de populatie en het leefgebied van het donker pimpernelblauwtje te voorkomen is een uitgekiend pakket aan maatregelen uitgewerkt. Ter zitting is door het waterschap toegelicht dat door de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken te kennen is gegeven dat voor de benodigde werkzaamheden voor de herinrichting van de Vlootbeek geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet benodigd is, mits bepaalde maatregelen in acht worden genomen. Voorts heeft het Waterschap te kennen gegeven dat bij besluit van 24 oktober 2013 door het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg een vergunning krachtens de artikelen 16 en 19d van de Nbw 1998 is verleend voor de herinrichting van de Vlootbeek.
Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat [verzoeker] met de enkele stelling dat door het vrije meanderen van de Vlootbeek en de werkzaamheden die hieraan vooraf gaan de habitat van het donker pimpernelblauwtje wordt aangetast vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat het leefgebied van het donker pimpernelblauwtje zodanig zal worden aangetast dat dit ook voor de toekomst verloren zal gaan.
3. Voorts heeft het verzoek van [verzoeker] betrekking op het niet opnemen van de bestaande duiker op de verbeelding, zodat volgens hem onduidelijk is of deze als zodanig is bestemd. De duiker wordt gebruikt om zijn vee de Vlootbeek over te laten steken.
3.1. Niet in geschil is dat de bestaande duiker op gronden met de bestemming "Natuur" ligt. Ingevolge artikel 23, lid 23.1, onder d en h, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Natuur" bestemd voor onder meer waterhuishouding, waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen en infiltreren van water, en agrarisch medegebruik ten behoeve van natuurbeheer. Ingevolge lid 23.2, onder a, mogen op gronden met de bestemming "Natuur" uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Gelet op het voorgaande is de duiker naar het oordeel van de voorzitter derhalve als zodanig bestemd. Ter zitting is verder door het waterschap verklaard dat [verzoeker] door middel van een erfdienstbaarheid gebruik kan blijven maken van deze duiker.
4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Driessen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2013
634.