201209373/1/R4.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Vereniging Dorpsbelang Rottevalle, gevestigd te Rottevalle, gemeente Smallingerland (hierna: Dorpsbelang),
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Rottevalle, gemeente Smallingerland,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Rottevalle, gemeente Smallingerland,
4. [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b], beiden wonend te Rottevalle, gemeente Smallingerland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Smallingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Bijzondere Onderneming te Rottevalle" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend en daarbij verzocht om geheimhouding van de bijgevoegde stukken met betrekking tot de financiële onderbouwing van het plan als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Een andere kamer van de Afdeling heeft het verzoek bij beslissing van 24 januari 2013 gedeeltelijk ingewilligd. Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] en stichting De Bijzondere Onderneming (hierna: DBO) hebben toestemming verleend om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2013, waar Dorpsbelang, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, en de raad, vertegenwoordigd door W. Jans en J. Boersma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting DBO, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt een woon-werk-zorgcentrum mogelijk aan de Ambachtsloane te Rottevalle. Het zorgcentrum zal bestaan uit acht zorgwoningen, een kantoor, dagbestedingsruimten, een beheerderswoning, een schuur, een binnentuin en een opslagruimte. Verder heeft het plan betrekking op gronden die door het zorgcentrum gebruikt zullen worden voor groenteteelt en een dierenweide. Het centrum biedt een leef-, woon- en werkplek voor mensen met een verstandelijke beperking met een hoge mate van zelfstandig functioneren en voor mensen die structuur nodig hebben om aan hun leven inhoud te kunnen geven.
Procedureel
3. Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] betogen dat de raad slecht met hen heeft gecommuniceerd over het plan gedurende de voorbereiding hiervan. Zij voeren aan onvoldoende te zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan en dat er geen mogelijkheid is geboden tot inspraak en overleg. [appellant sub 2] en anderen stellen dat de kennisgeving van het vaststellingsbesluit ten onrechte is gepubliceerd in een vakantieperiode. Voorts betogen Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen dat de zienswijzennota onvolledig en te algemeen van aard is.
3.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en deze voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld en door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de raad naar voren kunnen worden gebracht.
3.2. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat daarvan ook zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan en de bestemmingsplanprocedure. Hetgeen Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] hebben aangevoerd over de wijze waarop met hen is gecommuniceerd over de voorgenomen plannen heeft evenmin betrekking op de wettelijk voorgeschreven voorbereiding van een bestemmingsplan. Er bestaat geen algemene verplichting tot het voeren van voorafgaand overleg met alle belanghebbenden. Ook deze klachten kunnen gelet daarop niet tot een vernietiging van het bestreden besluit leiden.
3.3. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de kennisgeving van het vaststellingsbesluit in strijd met het gemeentelijk beleid in een vakantieperiode is gepubliceerd, ziet op een gestelde onregelmatigheid die na de datum van het bestreden besluit zou hebben plaatsgevonden. Reeds om die reden kan dit gestelde gebrek niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3.4. De beroepsgrond van Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen over de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld treft evenmin doel. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
De betogen falen.
Inhoudelijk
Verhouding tot het wijzigingsplan
4. Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] voeren aan dat het plan wat betreft de maximaal toegestane oppervlakte van de bebouwing, de beeldkwaliteit en de functie van de bebouwing in te grote mate afwijkt van het wijzigingsplan "Buitengebied - Wijzigingsplan aanloopgebied Efterwei Rottevalle" (hierna: het wijzigingsplan) uit 2005, dat voorheen gold voor het plangebied en nog steeds geldt voor de omliggende gronden.
4.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan of wijzigingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De omstandigheid dat, zoals Dorpsbelang, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] naar voren hebben gebracht, verschillen zijn aan te wijzen met het wijzigingsplan, alsmede met het in verband met dit plan opgestelde beeldkwaliteitplan, kan op zichzelf beschouwd niet leiden tot het oordeel dat de raad het plan niet aldus had mogen vaststellen.
De betogen falen.
Omvang bebouwing
5. Door de omvang van de bebouwing en de onderlinge verbondenheid van de gebouwen die het plan mogelijk maakt wordt afbreuk gedaan aan het kleinschalige karakter van de omliggende bebouwing en aan de open en landelijke structuur van het gebied, aldus Dorpsbelang, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b]. [appellant sub 2] en anderen betogen dat onduidelijk is waarom bebouwing van deze omvang noodzakelijk is voor de zorg voor en huisvesting van maximaal acht personen en zij vinden de zorgwoningen buitenproportioneel groot. [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] betogen dat de door DBO beoogde ontwikkeling een te grote ruimtelijke impact op de omgeving heeft en dat twee zichtlijnen verloren gaan. Voorts voeren [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] aan dat het plan voorziet in een aaneengesloten bebouwingsmassa van 1.440 m² die niet past in het transparante karakter van het buitengebied van Rottevalle en die de kenmerkende ontginningsstructuur negeert. Ter onderbouwing hebben zij de "ruimtelijke studie Rottevalle" van Buro Hoogstraat van 11 februari 2012 (hierna: ruimtelijke studie) overgelegd.
5.1. Volgens de raad blijft het open karakter van het gebied voor een groot deel in stand, mede door de opzet en vormgeving van het woon-, werk- en zorgcomplex. Ook een deel van de zichtlijnen blijft behouden, waaronder de zichtlijnen die de beide takken van de Ambachtsloane volgen. Het oppervlak van de bebouwing is groter dan dat van de overige gebouwen in het gebied, omdat gelet op de functie een grotere ruimte vereist is. Gelet op de omvang van het perceel waartoe het plangebied behoort en het open en agrarisch karakter van de noordzijde van het plangebied, vindt volgens de raad evenwel geen onaanvaardbare verdichting plaats. De raad wijst er op dat de bebouwingsdichtheid die het plan toelaat slechts 20% van het totale perceel omvat.
5.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder a, van de planregels mogen gebouwen alleen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken.
Ingevolge lid 5.2.2, onder c, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in de aanduiding "minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)" aangegeven bebouwingspercentage bedragen. Bij alle bouwvlakken in het plan geldt een maximum bebouwingspercentage van 100%.
Ingevolge de verbeelding hebben de bouwvlakken een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 1.440 m².
In plaats van één bouwvlak voor alle bebouwing kent het plan bouwvlakken met een eigen goot- en nokhoogte, waarbij de gevels van de bebouwing de omtrek van het bouwvlak vormen.
5.3. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat bebouwing van deze omvang aanvaardbaar is. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat ook onder het voorgaande planologisch regime reeds bebouwing was voorzien en dat het overgrote deel van het perceel onbebouwd blijft. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de uitvoering van het plan zijn gemoeid, dan aan het belang van het behoud van twee zichtlijnen in het landschap en een gelijke mate van openheid van het gebied. De betogen falen.
Aanvaardbaarheid zorgfunctie
6. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] voeren aan dat de raad weliswaar stelt dat uitsluitend zorg wordt toegevoegd aan de bestemmingen voor wonen en werken, maar dat daarmee wordt miskend dat gesubsidieerde zorg niet past in de omgeving. Zij stellen dat het zorggerelateerde gebruik te veel afwijkt van het gebruik dat plaatsvindt op hun omliggende gronden, omdat hun bedrijven, in tegenstelling tot DBO, kleinschalig en ambachtelijk zijn, geen verkeersaantrekkende werking hebben en geen subsidies krijgen.
6.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Wonen-Wooncentrum" aangewezen gronden bestemd voor: a. mensgerichte zorg; b. aan de mensgerichte zorg gerelateerde woon-/zorgeenheden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woon-/zorgeenheden"; c. ambachtelijke bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de mensgerichte zorg, die wat betreft hinder voor het woon- en leefklimaat vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven en waarbij geen of in beperkte mate sprake is van verkeersaantrekkende werking, maar ook voor de daarbij behorende: d. groenvoorzieningen en water; e. parkeervoorzieningen; f. speelvoorzieningen; g. wegen, straten en paden; h. openbare nutsvoorzieningen; i. tuinen en erven.
Ingevolge artikel 1, onder 6, wordt onder "ambachtelijk bedrijf" verstaan: a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen vermeld is onder b; b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden: 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd; 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid; c. tot bedrijven als bedoeld onder a worden in ieder geval gerekend: 1. schoonmaakbedrijven zoals schoorsteenveegbedrijven, glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven; 2. kappersbedrijven, schoonheidssalons e.d.; 3. kleinschalige bouw- en installatiebedrijven, zoals bouwbedrijf, aannemer, klussenbedrijf, installatiebedrijf, stratenmakersbedrijf, reparatiebedrijven, meubelmakerij.
Ingevolge artikel 1, onder 37, wordt onder "mensgerichte zorg" verstaan: een voorziening voor het duurzaam huisvesten van volwassenen met een verstandelijke beperking (24 uur/dag) en/of voor volwassenen met een verstandelijke beperking die ter plaatse geen huisvesting genieten (8 uur/dag), die bij hun normale dagelijkse functioneren sociale woon- /werk- en zorgbegeleiding behoeven om een zinvol leven te kunnen leiden, waaronder: het omgaan met andere mensen; voor zichzelf verzorgen; zelfstandig wonen; gezond en veilig leven; nieuwe dingen (aan)leren; werken; vrije tijd op een prettige manier besteden.
Ingevolge artikel 1, onder 52, wordt onder "woon-/zorgeenheid" verstaan: een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw of zelfstandig gedeelte van een wooncentrum dat bedoeld is voor duurzame huisvesting van personen die bij hun normale dagelijkse functioneren sociale woon- /werk- en zorgbegeleiding behoeven.
6.2. Binnen de bestemming "Wonen-Wooncentrum" zijn mensgerichte zorg, daaraan gerelateerde woon-/zorgeenheden en ambachtelijke bedrijfsactiviteiten ten behoeve van die zorg toegestaan. Anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen, ligt ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - woon-/zorgeenheden" de nadruk op de woonfunctie, ook op de begane grond. Voorts zijn de gronden onder meer bestemd voor ambachtelijke bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de mensgerichte zorg. In artikel 5, lid 5.1, onder c, van de planregels is bepaald dat uitsluitend ambachtelijke bedrijfsactiviteiten zonder of met in beperkte mate verkeersaantrekkende werking zijn toegestaan. In zoverre komen de bestemmingen die het plan mogelijk maakt overeen met de functies van het aangrenzende gebied. Of het plan activiteiten mogelijk maakt waarvoor mogelijk subsidies worden verleend, is niet ruimtelijk relevant en dient hier dan ook buiten beschouwing te blijven. Voor zover het plan voorziet in een op zorgverlening gerichte bestemming wordt een nieuwe functie mogelijk gemaakt. De Afdeling vindt in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze functie in het gebied aanvaardbaar is. Het enkele feit dat deze bestemming nog niet in het plangebied aanwezig was, is daarvoor ontoereikend.
Beperking planologische mogelijkheden
7. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad in het plan onvoldoende begrensd heeft wat de maximale mogelijkheden zijn, onder meer wat betreft het aantal bewoners en het aantal mensen dat gebruik kan maken van de dagbesteding.
7.1. In artikel 5, lid 5.2.1, onder b, van de planregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woon-/zorgeenheden" acht woon-/zorgeenheden zijn toegelaten, zodat in zoverre een begrenzing is aangebracht in het plan. Voorts is de oppervlakte van de bebouwing gemaximeerd en ook daarvan gaat een beperkende werking ui[appellant sub 2] en anderen hebben geen ruimtelijk relevante feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden gezegd dat niet kan worden volstaan met deze in de planregels neergelegde beperking. Reeds daarom heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om een verdere begrenzing in het plan aan te brengen. Het betoog faalt.
Gevolgen voor de woon- en leefomgeving vanwege de bebouwing
8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de bewoning van de eerste etage door de beheerder en zijn gezin hun privacy in negatieve zin beïnvloedt. Ook [appellant sub 3] en anderen stellen dat hun privacy en woongenot worden aangetast.
8.1. Tussen de woningen van [appellant sub 2] en anderen en het woon-werk-zorgcomplex zullen zich na realisatie van het plan aan de zijde van de Ambachtsloane 3 tot en met 11 een weg, water en een beplantingsstrook bevinden en de afstand tussen dat complex en de woningen zal ongeveer 31 m bedragen. De gronden ter plaatse van de bestemming "Groen" en de aanduiding "specifieke vorm van groen - beplantingstrook" zijn bestemd voor de realisatie en het behoud van opgaande en afschermende beplanting. De gronden met de bestemming "Groen" en de aanduiding "water" zijn bestemd voor waterlopen en waterpartijen, met dien verstande dat ter plaatse minimaal 90% moet worden ingericht als oppervlaktewater. Aan de zijde van Ambachtsloane 2 zal een weg het woon-werk-zorgcomplex en de woningen scheiden en hierbij geldt een afstand van ongeveer 54 m.
De woningen van [appellant sub 3] en anderen zijn verder verwijderd van het woon-werk-zorgcomplex. Hiertussen bevinden zich de gronden met de bestemming "Agrarisch-Cultuurgrond" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-grasland" waarvan het woon-werk-zorgcomplex gebruik zal maken. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen. De afstand tussen de dichtstbij gelegen woning van [appellant sub 3] en anderen en het woon-werk-zorgcomplex bedraagt ongeveer 104 m.
8.1.1. Gelet op de afstanden tussen het woon-werk-zorgcomplex waarin het plan voorziet en de bestaande woningen en de zich daartussen bevindende wegen, beplanting, wateren en agrarische gronden, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen.
8.2. [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat onacceptabel is dat zij na realisatie van het plan uitzicht zullen hebben op een groot gebouw. Volgens [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] wordt het zicht vanuit de Ambachtsloane op de dorpsrand weggenomen. [appellant sub 2] en anderen stellen dat hun woningen door de situering van de bebouwing met een gesloten wand aan de zijde van hun woningen geïsoleerd worden van de rest van de Ambachtsloane, het dorp en het omringende landschap.
8.2.1. De Afdeling stelt voorop dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Het onderhavige plan kan weliswaar leiden tot verdergaand verlies van uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen, maar het wijzigingsplan maakte reeds bebouwing op de percelen mogelijk, zodat van vrij uitzicht ook bij realisatie van bebouwing op grond van dat plan geen sprake meer zou zijn. Voorts volgt uit de verbeelding dat de zij- en voorgevels van de voorziene woon-/zorgeenheden zich naar de percelen Ambachtsloane 3 tot en met 11 richten en dat derhalve van een isolerende werking van deze eenheden geen sprake is. Mede gelet op de hiervoor genoemde afstanden tussen het plangebied en de woningen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen, heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die met de verwezenlijking van het plan zijn gemoeid dan aan de belangen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen bij een vrij uitzicht of uitzicht op het dorp. De betogen falen.
Gevolgen voor de woon- en leefomgeving vanwege het gebruik
9. [appellant sub 3] en anderen vrezen voor geluidhinder doordat de bewoners van het complex onder meer houtbewerking als dagbesteding zullen hebben.
9.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de gronden die voor "Wonen-Wooncentrum" zijn aangewezen onder meer bestemd voor ambachtelijke bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de mensgerichte zorg, die wat betreft hinder voor het woon- en leefklimaat vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven en waarbij geen of in beperkte mate sprake is van verkeersaantrekkende werking. Bij deze activiteiten geldt ingevolge de Staat van bedrijven een richtafstand van 30 m vanwege geluid. Nu deze afstand ten opzichte van [appellant sub 3] en anderen in acht is genomen, zoals hiervoor in 8.1 is overwogen, kon de raad er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid van uitgaan dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 3] en anderen in zoverre gewaarborgd is. Het betoog faalt.
9.2. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen vrezen daarnaast voor luchtvervuiling door de zware houtgestookte kachels die zullen worden gebruikt. Daarnaast leidt de voor het plan benodigde energie er volgens [appellant sub 2] en anderen toe dat netvervuiling en stroomstoringen te verwachten zijn. Het beroep faalt in zoverre reeds omdat noch de manier waarop de gebouwen worden verwarmd, noch de wijze waarop de energievoorziening wordt geregeld deel uitmaakt van het plan.
9.3. Waarborgen van verkeersveiligheid en brandveiligheid zijn voorts ten onrechte niet in het plan opgenomen, aldus [appellant sub 2] en anderen.
9.3.1. Volgens de raad is van hinder of verkeersonveiligheid bij de Ambachtsloane, een weg met een snelheidsregime van 30 km/uur, geen sprake. Het woon-werk-zorgcentrum zal volgens de raad slechts beperkt verkeer genereren.
Over de brandveiligheid merkt de raad op dat de brandweer in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro geen opmerkingen heeft gemaakt. De inrichting dient volgens de raad voorts te voldoen aan de veiligheidseisen die op basis van landelijke wet- en regelgeving gesteld worden.
9.3.2. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het plan in enig opzicht leidt tot buitengewone verkeersveiligheidsrisico’s, in verband waarmee aanvullende waarborgen in het plan hadden moeten worden opgenomen. Voorts behoeven de brandveiligheidseisen waaraan de gebouwen moeten voldoen niet te worden opgenomen in het plan. Het betoog faalt.
Vertrouwensbeginsel
10. [appellant sub 3] en anderen beroepen zich op het vertrouwensbeginsel, omdat de toenmalige wethouder in de aanloop naar het wijzigingsplan uit 2005 heeft toegezegd dat bebouwing van deze omvang niet mogelijk is en dat alle bedrijven zich moeten houden aan het wijzigingsplan. Ook [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de toenmalige wethouder in 2005 aan een familie die woonachtig is in de Arendswyk een toezegging heeft gedaan die inhoudt dat het aanloopgebied niet gewijzigd zou worden.
10.1. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan één van hen een toezegging is gedaan. Dat aan een bewoner van de Arendswyk een toezegging zou zijn gedaan, geldt niet als een aan hen gedane toezegging.
[appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad de verwachting is gewekt dat het plan niet meer bebouwing zou toelaten dan het wijzigingsplan.
De raad heeft het plan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
De betogen falen.
Gelijkheidsbeginsel
11. [appellant sub 2] en anderen en Dorpsbelang betogen dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel en niet zonder vooringenomenheid is vastgesteld. Zij stellen dat aan hen en andere geïnteresseerden geen ruimte is geboden om van de uitgangspunten van het wijzigingsplan af te wijken wat betreft de maximale ruimte van 300 m², situering en bestemming, terwijl het van die uitgangspunten afwijkende initiatief voor het woon-werk-zorgcomplex wel vanaf het begin is ondersteund.
11.1. De raad stelt dat de door [appellant sub 2] en anderen en Dorpsbelang gevraagde afwijkingen niet zagen op een zorgfunctie als hier aan de orde. Hetgeen [appellant sub 2] en anderen en Dorpsbelang hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] en anderen en Dorpsbelang genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, nu het plan voorziet in een andere functie. De raad heeft het plan niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel vastgesteld.
De betogen falen.
11.2. [appellant sub 2] en anderen hebben voorts naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de raad het plan niet zonder vooringenomenheid heeft voorbereid en vastgesteld.
Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid algemeen
12. Volgens [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] is niet aannemelijk dat het plan te realiseren is, omdat DBO niet bevoegd is om de zorg te verlenen die hij wil aanbieden. Uit navraag is gebleken dat de gestelde samenwerking met zorgorganisatie Zorg op Maat niet bestaat en dat DBO niet beschikt over de voor zorgverlening vereiste AGB-code op grond van de Wet Toelating Zorginstellingen, aldus [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] en [appellant sub 2] en anderen.
12.1. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] dat DBO niet beschikt over een AGB-code en dat de samenwerking met Zorg op Maat niet geregeld is, wat daar ook van zij, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat er geen reden is om aan te nemen dat deze omstandigheden aan het - eventueel door anderen -verwezenlijken van de met het plan beoogde voorzieningen in de weg staan.
De betogen falen.
Financieel-economische uitvoerbaarheid
13. Dorpsbelang en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan gezien de politiek maatschappelijke ontwikkelingen economisch niet haalbaar is. De uitgaven in de zorg staan onder druk waardoor veel subsidies waar DBO op rekent, mogelijk komen te vervallen, aldus Dorpsbelang. De bebouwing is zo specifiek van aard dat als het woon-werk-zorgcomplex niet te realiseren blijkt te zijn leegstand dreigt, mede gelet op het besluit om tot 2015 geen woningbouw in Rottevalle toe te staan, zo voert Dorpsbelang aan. Ook [appellant sub 2] en anderen vrezen voor leegstand.
13.1. Volgens paragraaf 6.1 van de plantoelichting worden de kosten voor de bouw van het woon-werk-zorgcentrum, de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken voor het plan en de mogelijke kosten die samenhangen met een tegemoetkoming in de planschade door DBO gedragen. Voor deze laatste kostenpost is met DBO een planschadeovereenkomst gesloten. Voorts blijkt uit de plantoelichting dat met DBO een anterieure overeenkomst is gesloten waarin het kostenverhaal geregeld is en de exploitatiekosten derhalve anderszins verzekerd zijn en een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Dorpsbelang en [appellant sub 2] en anderen hebben niet aangevoerd dat de plantoelichting wat de financieel-economische uitvoerbaarheid betreft onjuistheden bevat of onvolledig is.
13.2. Het ondernemingsplan "Woon-, werk- en zorggemeenschap Rottevalle B.V." van najaar 2009 bevat onder meer een financieel plan, een financieringsplan, een openingsbalans, een exploitatiebegroting en een liquiditeitsbegroting. In april 2010 heeft DBO een kredietovereenkomst gesloten met een financiële instelling. Voorts heeft DBO aan de raad een exploitatieprognose over de jaren 2012 tot en met 2014 kenbaar gemaakt en de jaarrekening over 2011 overgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad op basis van deze stukken redelijkerwijs kunnen concluderen dat het plan financieel-economisch bezien gerealiseerd kan worden. Het betoog faalt.
Flora en fauna
14. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] betogen dat mogelijk schade zal worden toegebracht aan beschermde dieren en planten. In het bijzonder wijzen zij er op dat de zwanebloem aanwezig is in een ondiepe sloot, die zal worden uitgegraven tot een grote diepe vijver.
14.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
14.2. De raad heeft ten behoeve van het plan ecologisch onderzoek laten verrichten door Bureau Faunax, waarvan de resultaten zijn neergelegd in twee rapporten "Ecologische beoordeling herinrichting graslanden Rottevalle" van mei 2012 en van oktober 2012. Daarin is vastgesteld dat de zwanebloem veelvuldig voorkomt in het plangebied. De zwanebloem is ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ffw en artikel 2 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Ffw een beschermde inheemse plantensoort. Ingevolge artikel 16b, tweede lid, onder a, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en artikel 1b, vierde lid jo bijlage 4 bij de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Ffw geldt een vrijstelling van het verbod als bedoeld in artikel 8 van de Ffw voor de zwanebloem. Gelet hierop acht de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] betogen niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het voorkomen van de zwanebloem in het plangebied in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De betogen falen.
Alternatieven
15. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat aan een vergelijkbaar initiatief in de buurt van Vrijburgh geen medewerking is verleend vanwege strijd met het bestemmingsplan. In die omgeving en bij andere nieuwbouwlocaties zou een vergelijkbaar initiatief volgens [appellant sub 2] en anderen op weinig tot geen weerstand kunnen rekenen. Dorpsbelang heeft DBO eerder gewezen op een mogelijke alternatieve locatie in het centrum van het dorp.
15.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In aanmerking genomen dat zoals ter zitting is toegelicht zowel in het dorp als daarbuiten is gezocht naar andere geschikte locaties en deze niet zijn gevonden en DBO eigenaar is van de gronden waarop het woon-werk-zorgcomplex is voorzien, ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd over alternatieven geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor het plan geen geschiktere andere locaties beschikbaar zijn. Het betoog faalt.
Beeldkwaliteitplan
16. [appellant sub 4a] en [appellant sub 4b] stellen voorts dat niet voldaan zal worden aan de eisen uit het beeldkwaliteitplan, omdat een terreininrichtingsplan ontbreekt en de raad hiertegen niet handhavend zal optreden.
16.1. Het ontbreken van een terreininrichtingsplan, wat hiervan ook zij, heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan en is in deze procedure niet aan de orde. Het betoog faalt.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
539-780.