ECLI:NL:RVS:2013:2052

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
201300774/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en fiscaal partnerschap in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 12 december 2012 het beroep van [appellante] gegrond verklaarde en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 14 november 2011 vernietigde. Dit besluit had de zorgtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 op nihil gesteld. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte had aangenomen dat [appellante] een fiscaal partnerschap met haar dochter had. De Belastingdienst/Toeslagen had zich bij het nemen van het besluit van 4 maart 2011 gebaseerd op onjuiste gegevens van de inspecteur, wat leidde tot de onrechtmatigheid van het besluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 oktober 2013 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellante] vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer. De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de onrechtmatigheid van het besluit van 4 maart 2011 niet aan de Belastingdienst/Toeslagen te wijten was, omdat [appellante] zelf de gegevens had verstrekt die tot de onjuiste conclusie leidden.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 november 2013.

Uitspraak

201300774/1/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 december 2012 in zaak nr. 11/4249 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 op nihil gesteld.
Bij besluit van 14 november 2011 heeft de dienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 4 oktober 2012 heeft de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld om een gebrek in dat besluit te herstellen.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft de dienst de zorgtoeslag van [appellante] voor dat jaar herzien op € 489,00 vastgesteld en bepaald dat zij € 30,00 aan te vergoeden rente ontvangt.
Bij brief van 5 november 2012 heeft [appellante] zich over dat besluit uitgelaten.
Bij uitspraak van 12 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 november 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals deze luidde ten tijde van belang, wisselen de Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur en de ontvanger de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering van deze wet en voor de heffing en invordering van rijksbelastingen, onder vermelding van het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van degene op wie de gegevens of inlichtingen betrekking hebben.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] geen aanspraak op vergoeding van de in bezwaar bij haar opgekomen kosten heeft, nu pas in beroep op 18 juli 2012 naar aanleiding van een verklaring van de inspecteur is komen vast te staan dat zij geen fiscaal partnerschap met haar dochter is aangegaan en zij ten onrechte als toeslagpartner is aangemerkt. Omdat dat niet bekend was op het moment dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 4 maart 2011 nam, is de onrechtmatigheid van dat besluit niet aan de Belastingdienst/Toeslagen te wijten, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat de inspecteur er ten onrechte van is uitgegaan dat zij een fiscaal partnerschap met haar dochter was aangegaan, nu zij bij de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2009 niet voor zodanig partnerschap heeft gekozen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich ten onrechte op die gegevens gebaseerd. Het had op zijn weg gelegen om naar aanleiding van het door haar tegen het besluit van 4 maart 2011 gemaakte bezwaar onderzoek naar het veronderstelde fiscale partnerschap te doen, bijvoorbeeld door contact te zoeken met de inspecteur en haar in bezwaar te horen. Bovendien heeft de dienst tegenstrijdige besluiten genomen, nu hij het door de dochter tegen het besluit omtrent het kindgebonden budget in 2009 gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard, voor zover daaraan ten grondslag was gelegd dat deze een fiscaal partnerschap met haar moeder was aangegaan, aldus [appellante].
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich bij de voorbereiding van het besluit van 4 maart 2011 onder meer gebaseerd op gegevens van de inspecteur. Gelet op artikel 39, eerste lid, van de Awir, mocht hij dat doen. Omdat die gegevens onjuist waren, kwam het besluit van 4 maart 2011 voor vernietiging in aanmerking. [appellante] heeft de desbetreffende gegevens evenwel zelf aan de inspecteur verstrekt, doordat zij op het aangifteformulier inkomstenbelasting 2009 door het aankruisen van bepaalde hokjes te kennen heeft gegeven dat zij in 2009 een fiscaal partner had. Voorts heeft zij niet vóór 4 maart 2011, bijvoorbeeld naar aanleiding van de voorlopige aanslag 2009 van 22 mei 2010 en de definitieve aanslag 2009 van 29 oktober 2010, waarin haar dochter als haar fiscale partner is aangemerkt, aan de inspecteur laten weten dat zij in dat jaar geen fiscaal partner had. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de onrechtmatigheid van het vernietigde besluit niet aan de Belastingdienst/Toeslagen is te wijten in evenbedoelde zin en [appellante] daarom geen aanspraak op vergoeding van de in bezwaar bij haar opgekomen kosten heeft.
Dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] in bezwaar niet heeft gehoord en het bezwaar van de dochter tegen het besluit omtrent het kindgebonden budget in 2009 gegrond heeft verklaard, voor zover daaraan ten grondslag was gelegd dat de dochter een fiscaal partnerschap met haar moeder was aangegaan, maakt dit niet anders, reeds omdat deze omstandigheden zich na het besluit van 4 maart 2011 hebben voorgedaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
362-752.