ECLI:NL:RVS:2013:2076
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- R.W.L. Loeb
- D.L. Bolleboom
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding bedrijfsgebouw te Venray
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 november 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], wonend te Oirlo, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 1 oktober 2013. Deze uitspraak verklaarde het beroep van [verzoeker] tegen de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bedrijfsgebouw op het perceel [locatie] te Venray ongegrond. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Venray op 25 juli 2013.
[verzoeker] verzocht de voorzitter om de omgevingsvergunning te schorsen, zodat de bouw niet kon voortgaan voordat de Afdeling uitspraak had gedaan in de bodemprocedure. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 7 november 2013, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. M.A. Koopman en ing. H.N.J.M. Steins, en het college werd vertegenwoordigd door mr. E. Smids. Ook [vergunninghoudster] was aanwezig, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en mr. J.L. Stoop, advocaat te Roermond.
De voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. In dit geval had de voorzieningenrechter in eerste aanleg het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. [vergunninghoudster] voerde aan dat [verzoeker] niet rechtstreeks in zijn belang werd getroffen door de omgevingsvergunning, omdat hij op 350 meter afstand woont en geen zicht heeft op het bouwwerk. De voorzitter oordeelde echter dat de argumenten van [verzoeker] in hoger beroep geen grond boden om het verzoek toe te wijzen. De voorzitter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.
Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 november 2013.