ECLI:NL:RVS:2013:2097

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201112331/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en exploitatieplan 'Sion-'t Haantje' vastgesteld door de raad van de gemeente Rijswijk

Op 27 november 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Sion-'t Haantje" en het bijbehorende exploitatieplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Rijswijk op 27 september 2011. De appellanten, waaronder de Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling heeft de zaak op 21 juni 2012 ter zitting behandeld en op 24 oktober 2012 een tussenuitspraak gedaan, waarin de raad werd opgedragen om binnen 16 weken de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. De raad heeft op 18 december 2012 een gewijzigd besluit genomen, maar de appellanten hebben hiertegen geen zienswijzen ingediend.

In de uitspraak van 27 november 2013 heeft de Afdeling geoordeeld dat het beroep van de Vereniging gedeeltelijk gegrond is, omdat het exploitatieplan op het onderdeel van de ramingen van de inbrengwaarden in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit van de raad van 27 september 2011 is vernietigd voor wat betreft dit onderdeel. Voor het overige zijn de beroepen van de Vereniging en de andere appellanten ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel, en heeft bepaald dat het griffierecht aan deze vereniging moet worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de raad om bij het vaststellen van bestemmingsplannen en exploitatieplannen zorgvuldigheid in acht te nemen, vooral in het licht van economische en financiële ontwikkelingen. De Afdeling heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de argumenten van de appellanten met betrekking tot de noodzaak van de bestemmingen en de gevolgen voor de betrokken gronden.

Uitspraak

201112331/1/R4.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel (hierna: de Vereniging), gevestigd te Rijswijk,
3. [appellant sub 3], wonend te Rijswijk,
4. [appellant sub 4], wonend te Rijswijk,
5. [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Rijswijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Sion-'t Haantje" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de Vereniging, [appellant sub 3], [belanghebbende A], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Vereniging, [appellant sub 3], [belanghebbende A], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar [appellant sub 1], de Vereniging, vertegenwoordigd door E.D.J. Westmaas BA LL.B., werkzaam bij Westmaas Makelaardij te Nootdorp, en [bestuurslid] van de Vereniging, [appellant sub 3], [belanghebbende A], bijgestaan door C.A.C. Frikkee, werkzaam bij Overwater Grondadviesbureau BV te Strijen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.M. van der Heijden en mr. W.J.E. van der Werf, advocaten te Den Haag, ir. H. Leonard, werkzaam bij makelaarskantoor Leonard, P. Houtenbos, werkzaam bij het Stadsgewest Haaglanden, A. de Jong, C.G. Rieke, en T. Koolstra, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende B], zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 24 oktober 2012, in zaak nr. 201112331/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 27 september 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak het besluit van 27 september 2011, voor zover daarbij het bestemmingsplan is vastgesteld, gewijzigd, en, voor zover daarbij het exploitatieplan is vastgesteld, nader gemotiveerd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 4] en [belanghebbende A] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
[belanghebbende A] heeft een aanvullende zienswijze naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad hierop een reactie ingediend.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
De Afdeling heeft het onderzoek heropend.
[appellant sub 1], [belanghebbende A], [appellant sub 5] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Bij fax van 1 oktober 2013 heeft [belanghebbende A] zijn beroep ingetrokken.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 3 oktober 2013, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door E.D.J. Westmaas BA LL.B., werkzaam bij Westmaas Makelaardij te Nootdorp, en M.M. Roelofs, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.M. van der Heijden, advocaat te Den Haag, C.G. Rieke en ir. J. de Oude, zijn verschenen.
Overwegingen
Het besluit van 27 september 2011
1. De Afdeling heeft in overweging 15.7 van de tussenuitspraak naar aanleiding van het desbetreffende betoog van de Vereniging overwogen dat uit het taxatierapport en het nader overgelegde stuk met referentietransacties en referentiegrondexploitaties niet blijkt in welke gevallen en op welke wijze correcties hebben plaatsgevonden in verband met de economische en financiële crisis. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat het exploitatieplan op het onderdeel van de daarin opgenomen ramingen van de inbrengwaarden in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2. Gelet hierop is het beroep van de Vereniging, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 september 2011, gedeeltelijk gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd, wat het exploitatieplan op het onderdeel van de daarin opgenomen ramingen van de inbrengwaarden betreft. Het beroep van de Vereniging, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 september 2011, is gelet op de overwegingen 6.2, 7.10, 8.4, 9.3, 9.4, 13.2 en 17.2 van de tussenuitspraak, voor het overige ongegrond.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling, voor zover thans nog van belang, de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van overweging 15.7 de raming van de inbrengwaarden in het exploitatieplan "Sion-'t Haantje" toereikend te motiveren door inzichtelijk te maken op welke wijze ten aanzien van de referentietransacties en referentiegrondexploitaties correcties hebben plaatsgevonden in verband met de economische en financiële crisis.
4. [appellant sub 1] voert in zijn nadere memorie aan dat blijkens de bij deze memorie overgelegde notitie "Uitplaatsen volkstuinen" van Programmabureau Rijswijk Zuid van 22 september 2011 een cruciaal argument van de raad voor het bebouwen van het gebied van het volkstuinencomplex de Schoffel is dat dit noodzakelijk is voor de realisering van het centrum van de nieuwe wijk. Nu uit het stedenbouwkundig plan blijkt dat het nieuwe centrum bovenop de spoorlijn is geprojecteerd, terwijl tot op heden geen sprake is van het ondergronds gaan van de spoorlijn, vervalt volgens [appellant sub 1] dit cruciale argument voor het bebouwen van het gebied van het volkstuinencomplex.
In overweging 7.10 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding is te vinden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het volkstuinencomplex niet als zodanig te bestemmen.
Voor zover [appellant sub 1] zich keert tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
Het beroep van [appellant sub 1], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 september 2011, is gelet op overweging 7.10 van de tussenuitspraak ongegrond.
5. Het beroep van [appellant sub 3], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 september 2011, is gelet op de overwegingen 6.2 en 7.10 van de tussenuitspraak ongegrond.
6. Het beroep van [appellant sub 4], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 september 2011, is gelet op de overwegingen 9.3 en 9.4 van de tussenuitspraak ongegrond.
7. [appellant sub 5] voert in zijn nadere memorie aan dat in de tussenuitspraak voorbij wordt gegaan aan zijn kwantitatieve schatting van het gebruik van de volkstuinen in vergelijking met dat van de naburige parken. Voorts betoogt hij dat niet is onderkend dat nu de uitvoering van het plan is aangepast naar een minder luxe wijk, ook minder grond nodig is. Verder acht [appellant sub 5] het onbegrijpelijk dat het beleid van de provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en het "Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020" gemakkelijk terzijde wordt geschoven, terwijl de raad steeds heeft laten weten dat het betrokken gebied geen transfomatiezone is. Voorts ontbreekt volgens [appellant sub 5] een onderbouwing voor de bewering van de raad dat de betrokken gronden noodzakelijk zijn voor een positief exploitatiesaldo van de totale ontwikkeling. Verder is volgens [appellant sub 5] ten onrechte geen rekening gehouden met het aanbod van de Vereniging om het volkstuinencomplex openbaar toegankelijk te maken, mits de veiligheid gewaarborgd blijft, en wordt volgens hem ten onrechte de suggestie gewekt dat hij voorstander zou zijn van het bebouwen van het Elsenburgerbos en het Wilhelminapark. Verder wordt volgens hem miskend dat het onredelijk is dat volkstuinders hun tuintjes moeten opofferen om het mogelijk te maken dat bouwkavels tot meer dan 600 m2 worden aangeboden, nooit aanvaarbare voorstellen tot verplaatsing of herstructurering zijn gedaan, van een evenwichtige belangenafweging niet is gebleken en financiële compensatie niet kan opwegen tegen het verlies van, in de ogen van [appellant sub 5], een eigen stukje paradijs. Voorts is niet onderkend dat het gelet op de huidige aantallen verkochte woningen onwaarschijnlijk is dat de bestemming die aan de gronden van het volkstuinencomplex is toegekend, binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.
In overweging 6.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat zij in hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd onvoldoende grond ziet voor het oordeel dat de raad er niet op voorhand in redelijkheid van had mogen uitgaan dat de uit te werken woonbestemmingen binnen de planperiode kunnen worden verwezenlijkt.
In overweging 7.10 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat in hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding is te vinden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het volkstuinencomplex niet als zodanig te bestemmen.
Voor zover [appellant sub 5] zich keert tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Het beroep van [appellant sub 5], voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 september 2011, is gelet op de overwegingen 5.2, 6.2, 7.10, 8.4, 10.3 en 12.2 van de tussenuitspraak ongegrond.
Het besluit van 18 december 2012
8. Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad het besluit van 27 september 2011, voor zover daarbij het bestemmingsplan is vastgesteld, gewijzigd, en, voor zover daarbij het exploitatieplan is vastgesteld, nader gemotiveerd. De beroepen van de Vereniging, [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] worden, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, zoals deze luidden ten tijde van belang, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 18 december 2012.
9. De Vereniging, [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben naar aanleiding van het besluit van 18 december 2012 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat de Vereniging, [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] geen bezwaren hebben tegen het besluit van 18 december 2012. De van rechtswege ontstane beroepen van de Vereniging, [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] tegen het besluit van 18 december 2012 zijn ongegrond.
10. [appellant sub 4] voert in zijn zienswijze aan dat bij de correcties in verband met de economische en financiële crisis naar gegevens over een te beperkte periode is gekeken, aangezien de crisis al in de zomer van 2007 begon.
[appellant sub 4] heeft in beroep geen gronden aangevoerd met betrekking tot het onderwerp van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. In zijn zienswijze tegen het besluit van 18 december 2012 voert hij gronden aan over de wijze waarop in dat besluit uitvoering is gegeven aan de opdracht. Hiermee heeft [appellant sub 4] zijn beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Nu [appellant sub 4] door het besluit van 18 december 2012 niet in een nadeliger positie is komen te verkeren kan, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 4] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 4] tegen het besluit van 18 december 2012 is ongegrond.
Proceskosten
11. De raad dient ten aanzien van de Vereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel, voor zover dat is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Rijswijk van 27 september 2011, gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rijswijk van 27 september 2011, kenmerk 11.067857, wat het exploitatieplan op het onderdeel van de daarin opgenomen ramingen van de inbrengwaarden betreft;
III. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel, voor zover dat is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Rijswijk van 27 september 2011, voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], en [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Rijswijk van 27 september 2011, geheel ongegrond;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], de vereniging Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel, [appellant sub 3], [appellant sub 4], en [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B], voor zover deze zijn gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Rijswijk van 18 december 2012, ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Rijswijk tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Rijswijk aan de vereniging Vereniging tot Exploitatie van het Recreatiepark De Schoffel het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
271.