201301258/1/A1.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Steenbergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2013 in zaak nr. 12/2217 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de binnenindeling en de maatvoering van de voorgevel van het pand op het perceel [locatie] te Steenbergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 december 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het in afwijking van de bouwvergunning gebouwde pand op het perceel afgewezen.
Bij besluit van 2 mei 2012 heeft het college het door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2013, waar [appellant], vergezeld van zijn echtgenote, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Niekus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door zijn [vader], en F. Schoep, architect, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge het derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering van de draagconstructie,
b. geen verandering van de brandcompartimentering of subbrandcompartimentering,
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume.
2. Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van de verdieping en vervanging van de voorgevel van het pand op het perceel. Deze bouwvergunning is in rechte onaantastbaar geworden. Vast staat dat in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd. De in bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning van 30 november 2011 strekt ertoe de verbouwing van het pand op het perceel te legaliseren. Gelet op de verleende omgevingsvergunning en het feit dat de constructie van het perceel kan worden beschouwd als constructief ontkoppeld van het belendende pand van [appellant] op Blauwstraat 24, stelt het college zich op het standpunt dat er geen sprake meer is van een overtreding en het derhalve niet bevoegd is handhavend op te treden tegen de verbouwing op het perceel. Hierbij heeft het tevens in aanmerking genomen dat de fundering van de voorgevel van het pand op het perceel weliswaar is aangezet tegen de fundering van de voorgevel van het pand van [appellant], maar dat dit in overeenstemming is met de bij besluit van 26 augustus 2010 verleende bouwvergunning.
3. De gronden van het hoger beroep richten zich niet tegen de in aanvulling op de bouwvergunning van 26 augustus 2010 in bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het in afwijking van de bouw- en omgevingsvergunning gerealiseerde verbouwing. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de zijgevel van zijn pand niet rust op een fundering en dat het verbouwde pand niet los van zijn pand is gebouwd, waardoor bouwkundige schade aan zijn woning zal ontstaan. Voorts voert hij aan dat de topgevel van het verbouwde pand niet in overeenstemming is met de verleende bouw- en omgevingsvergunning.
3.1. Het college heeft ter zitting bij de Afdeling onweersproken gesteld dat de omgevingsvergunning van 30 november 2011 de gerealiseerde topgevel, die in afwijking van de bouwvergunning van 26 augustus 2010 was gebouwd, heeft gelegaliseerd. Geen aanleiding bestaat om hieraan te twijfelen.
3.2. Niet in geschil is dat het pand op het perceel volgens de bouwtekeningen constructief gezien los moet worden gebouwd van het belendende pand van [appellant]. Het college heeft zijn standpunt dat het pand van [vergunninghouder] constructief gezien los is gebouwd van dat van [appellant] gebaseerd op een bouwkundig rapport van Grontmij van 29 november 2011. Op basis van door [vergunninghouder] aangeleverde stukken, waaronder de bouwtekeningen en foto's, alsmede een opname ter plaatse is in dit rapport geconcludeerd dat de nieuwe staalconstructie van het verbouwde pand los is aangebracht van de woningscheidende wand, zodat het constructief ontkoppeld is van de zijgevel van de woning van [appellant], en op het niveau van de begane grondvloer rust op nieuwe brede funderingsstroken. Voorts is in het rapport geconcludeerd dat de voorgevelfundering en de buitenspouwbladen van de twee panden niet ontkoppeld zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een tegenrapport van een deskundige, dat de in dit rapport neergelegde conclusies niet juist zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet mocht afgaan op het bouwkundig rapport van Grontmij.
3.3. Dit betekent dat bij de verbouwing, voor zover die ziet op de bovengrondse staalconstructie met daarbij behorende fundering, niet is afgeweken van hetgeen is vergund. Dat onder de bestaande scheidingsmuur geen fundering aanwezig is, wat daarvan ook zij, leidt niet tot een ander oordeel, nu die fundering geen onderdeel van het bouwplan is en de nieuwe staalconstructie rust op een eigen fundament in de vorm van funderingsplaten.
Evenmin bestaat grond om aan te nemen dat de wijze waarop de voorgevelfundering is aangesloten op de fundering van het pand van [appellant] niet in overeenstemming is met de verleende bouw- en omgevingsvergunning. De voorgevelfundering is weliswaar direct tegen de fundering van het pand van [appellant] aangestort, maar nu uit de bouwtekeningen dan wel constructieberekeningen niet kan worden afgeleid dat een dilatatie tussen de funderingen moet worden aangebracht, is hiermee niet in afwijking van de bouw- en omgevingsvergunning gebouwd.
Gelet op het rapport van Grontmij moet echter worden geconcludeerd dat in afwijking van de verleende vergunning in de voorgevel geen toereikende dilatatie in bouwkundige zin is aangebracht in de naad tussen de buitenspouwbladen van de twee panden, maar dat is volstaan met een afwerking met cementmortel. In zoverre is in strijd gehandeld met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dat voor de gewijzigde afwerking van de naad in de voorgevel met een cementmortel-gevulde voeg geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor, betekent niet dat het college niet bevoegd is hiertegen handhavend op te treden. Het bouwplan bestaat uit werkzaamheden die in constructief opzicht niet los van elkaar kunnen worden gezien en dient derhalve voor de bevoegdheid tot handhaving als één geheel te worden beschouwd, zodat de bevoegdheid van het college tot handhavend optreden zich ook uitstrekt over deze afwijking van de vergunning. Dat laat echter onverlet dat onder omstandigheden handhavend optreden onevenredig kan zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Dat is hier het geval, nu de gewijzigde afwerking van de naad in de voorgevel een zeer geringe afwijking van de bouw- en omgevingsvergunning betreft.
Nu uit het rapport van Grontmij volgt dat deze afwijking van de bouw- en omgevingsvergunning voldoet aan de bepalingen van het Bouwbesluit ter zake van de constructieve veiligheid, heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geen grond gevonden voor het oordeel dat het college handhavend had moeten optreden tegen de verbouwwerkzaamheden op het perceel. De rechtbank heeft derhalve voorts terecht geen ruimte gezien voor een inhoudelijke beantwoording van de vraag of de gewraakte verbouwing naar verwachting zal leiden tot schade aan het pand van [appellant]. Het is aan de burgerlijke rechter om daarover een oordeel te geven.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
604.