201302229/1/A3.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Terneuzen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 januari 2013 in zaak nr. 12/5274 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
Procesverloop
Bij brief van 5 juli 2011 hebben [appellanten] het college gevraagd: "Wie heeft al betaald de Zorg Verzekering kosten voor [appellant B], begin met 2005 tot 2009?".
Bij brief van 31 augustus 2011 hebben [appellanten] het college in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen.
Op 25 januari 2013 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] inzake niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2013, waar [appellant A] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 januari 2013 geoordeeld dat niet tijdig beslissen in de zin van de Awb niet aan de orde is, nu geen wettelijke beslistermijnen zijn overschreden.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen nieuwe zitting heeft belegd om hun de gelegenheid te geven hun standpunten nader toe te lichten.
3.1. [appellanten] zijn door de rechtbank bij brieven van 18 december 2012 uitgenodigd om op 8 januari 2013 om 10.30 uur ter zitting bij de rechtbank te verschijnen om hun standpunt mondeling toe te lichten en te reageren op de standpunten van het college. Daarmee heeft de rechtbank gevolg gegeven aan artikel 8:56 van de Awb. In deze uitnodigingsbrieven staat dat een verzoek om uitstel kan worden ingediend. [appellanten] hebben de rechtbank naar aanleiding van deze uitnodigingsbrieven op 26 december 2012 een brief gestuurd waarin staat dat zij de brieven van 18 december 2012 hebben gelezen en geanalyseerd en dat zij denken niet te zullen komen naar de zitting van 8 januari 2013. Zij hebben niet verzocht om uitstel van de zitting. Nu de rechtbank [appellanten] overeenkomstig de wettelijke bepalingen behoorlijk heeft uitgenodigd en zij niet om uitstel hebben verzocht, bestaat geen aanleiding te oordelen dat de rechtbank een nieuwe zitting diende te houden.
Het betoog faalt.
4. [appellanten] betogen voorts dat de betaling van de zorgverzekeringspremie door de gemeente Terneuzen is verricht, ondanks de omstandigheid dat [appellant B] geen bijstandsuitkering ontving. De stelling van het college dat de gemeente Terneuzen geen zorgverzekeringspremie voor [appellant B] heeft betaald, vindt geen grondslag in documentatie en is ook niet anderszins bewezen, aldus [appellanten].
4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in de brief van 5 juli 2011 geen aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb en evenmin een verzoek op grond van artikel 3 van de Wob is vervat. Dit brengt met zich dat de beslistermijnen die gelden op grond van de Awb en de beslistermijn die is opgenomen in de Wob niet van toepassing zijn. De brief van 5 juli 2011 bevat louter een vraag om informatie te verschaffen.
4.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1. heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat niet tijdig beslissen niet aan de orde is, nu geen wettelijke beslistermijnen zijn overschreden.
5. Reeds hierom is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
280-805.