ECLI:NL:RVS:2013:2145

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201302808/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening door appellante

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 november 2013 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 25 september 2012 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] op 12 september 2012 in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, in totaal € 119,00, werden voor rekening van [appellante] gesteld.

Het proces begon toen [appellante] bezwaar maakte tegen het besluit van het college, dat op 1 maart 2013 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de zitting op 26 september 2013 plaatsvond. Het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman.

De Raad van State overwoog dat volgens de Afvalstoffenverordening het verboden is om huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan vastgesteld door het college. In dit geval was de vastgestelde inzameldag vrijdag, maar de huisvuilzak van [appellante] werd op woensdag aangetroffen. De Raad van State oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig was, omdat er een medicijndoosje met haar naam in de zak was aangetroffen. [appellante] kon niet aannemelijk maken dat zij niet degene was die de huisvuilzak had aangeboden.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van [appellante] ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 november 2013.

Uitspraak

201302808/1/A4.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft het college zijn beslissing om op 12 september 2012 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 1 maart 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit moeten inzamelmiddelen door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.
Ingevolge het tweede lid is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een zak met huishoudelijke afvalstoffen die op woensdag 12 september 2012 om 14.46 uur is aangetroffen ter hoogte van de De Constant Rebecquestraat 48 te Den Haag. In dit geval was de vastgestelde inzameldag volgens de huisvuilkalender vrijdag. Omdat in de huisvuilzak een medicijndoosje is aangetroffen met daarop de naam van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, ter inzameling heeft aangeboden.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
4. [appellante] stelt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden. Hiertoe voert zij aan dat haar huisvuilzakken wekelijks direct voor haar woning aan de [locatie] worden opgehaald, zodat het niet aannemelijk is dat zij naar het verderop gelegen De Constant Rebecqueplein zou lopen om de huisvuilzak daar aan te bieden.
4.1. Het rapport van de toezichthouder dat aan het besluit van 25 september 2012 ten grondslag is gelegd, vermeldt dat op woensdag 12 september 2012 om 14.46 uur ter hoogte van de De Constant Rebecquestraat 48 te Den Haag - de besluiten van 25 september 2012 en 1 maart 2013 vermelden abusievelijk het De Constant Rebecqueplein 48 - een huisvuilzak is aangetroffen. De huisvuilzak is derhalve, anders dan waarvan [appellante] in haar beroepschrift uitgaat, in de directe omgeving van haar woning aangetroffen. Hetgeen zij heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
462-792.