201302905/1/A1.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Nieuwvliet, gemeente Sluis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 15 februari 2013 in zaak nr. 12/2579 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college aan Vodafone Libertel B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een zendmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel Transitoweg ongenummerd te Nieuwvliet (hierna onderscheidenlijk: de zendmast en het perceel).
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vodafone heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke reactie gegeven.
[appellant] en anderen hebben een nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013, waar het college, vertegenwoordigd door H. Verhage, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar Vodafone, vertegenwoordigd door mr. M.C. Steeman, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een zendmast van 37,5 m hoog op het perceel ten behoeve van mobiele telecommunicatie. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nieuwvliet" op het perceel rustende bestemming "Bedrijfsdoeleinden", nu die op het perceel bouwwerken, geen gebouwen toestaat met een maximale bouwhoogte van 3 m. Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college daarvoor krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend.
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het verlenen van een omgevingsvergunning in strijd is met de in de op 1 februari 2011 door het college vastgestelde beleidsregels "Beleidsregels planologische kruimelgevallen Gemeente Sluis" opgenomen criteria dat het aantal zendmasten niet meer mag bedragen dan noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit, gebruik dient te worden gemaakt van de opstelpunten van andere operators, zendmasten bij voorkeur buiten de bebouwde kom en op bestaande hoge bouwwerken dienen te worden geplaatst en met oog op landschappelijke inpassing een goede afweging moet worden gemaakt waar de mast het best kan worden geplaatst en welke hoogte daarbij passend is. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] en anderen, door te overwegen dat de door het college gemaakte belangenafweging niet onredelijk is, miskend dat de aanwezigheid van de antennemast een verstoring van hun uitzicht, mogelijke waardedaling van hun woningen en gezondheidsrisico’s meebrengt.
2.1. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten behoeve van het bouwplan in redelijkheid geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat blijkens de door Vodafone uitgevoerde dekkingssimulatie door middel van radioplots met toelichting aannemelijk is dat de antennemast noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking kan nopen indien op voorhand duidelijk is dat door gebruikmaking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Met de stelling van [appellant] en anderen dat blijkens de uitgevoerde dekkingssimulatie de zendmast ook enkele kilometers verderop, bijvoorbeeld richting Breskens kan worden geplaatst, is daaraan niet voldaan.
[appellant] en anderen hebben voorts het oordeel van de rechtbank dat uit de stukken blijkt dat geen gebruik kan worden gemaakt van een andere operator niet bestreden. Dat volgens de rechtbank onweersproken is dat de mast geschikt is voor siteshare door andere operators, betekent, anders dan [appellant] en anderen stellen, niet dat daarmee de zaken worden omgedraaid, nu eerst is onderzocht of er reeds opstelpunten aanwezig waren, waarvan Vodafone gebruik zou kunnen maken.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat plaatsing van de antennemast op bestaande hoge bouwwerken geen optie is. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid in aanmerking genomen dat Vodafone heeft toegelicht dat de graansilo’s bij Groede een beperkte hoogte hebben en te ver noordoostelijk zijn gelegen om voldoende dekking te kunnen genereren en de nieuwbouwlocatie aan de Baanstpoldersedijk te dicht bij een opstelpunt ligt om een toegevoegde waarde te hebben voor het netwerk van Vodafone, hetgeen [appellant] en anderen niet hebben weersproken. Verder is van belang dat het perceel waarop de mast is voorzien is bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden" en in de Beleidsregels is opgenomen dat niet alleen bestaande hoge bouwwerken maar ook bedrijventerreinen en sportterreinen de voorkeur genieten bij het plaatsen van zendmasten en dat blijkens de Welstandsnota, waarnaar in de Beleidsregels wordt verwezen, dat ook geldt als die terreinen binnen de bebouwde zijn gelegen. Dat op het perceel volgens [appellant] en anderen slechts een kleinschalig bedrijventerrein is gelegen met lage bebouwing, maakt, wat daarvan ook zij, plaatsing van de mast op het perceel niet in strijd met gemeentelijk beleid.
De rechtbank heeft verder terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college geen goede afweging heeft gemaakt waar de mast met oog op landschappelijke inpassing het best kan worden geplaatst en welke hoogte daarbij passend is. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de Welstandscommissie heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Voorts is van belang dat het college in zijn brief van 25 november 2011 heeft toegelicht dat voor de hoogte van de mast bepalend is geweest dat ook andere operators daarvan gebruik zullen maken. Dat volgens die brief de mast binnen de voorziene groengordel van 10 m breed de meest gewenste locatie is voor de zendmast, maar dat het college in het besluit op bezwaar op die overweging is teruggekomen omdat realisering van een groengordel niet bij de exploitant van het bedrijventerrein kan worden afgedwongen, maakt niet dat het college geen goede afweging heeft gemaakt waar de mast met oog op de landschappelijke inpassing het best kan worden geplaatst.
De rechtbank heeft voorts terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college aan de belangen van [appellant] en anderen onvoldoende gewicht heeft toegekend. In hetgeen [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht over de eventueel nadelige invloed van het bouwplan op de waarde van hun woning heeft het college geen grond hoeven zien voor de verwachting dat die waardedaling zodanig zal zijn dat het bij afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met realisering van het bouwplan aan de orde zijn. Ten aanzien van de gestelde gezondheidsrisico’s heeft de rechtbank terecht het college gevolgd in zijn standpunt dat er geen aanleiding bestaat om de zendmast om gezondheidsredenen niet te plaatsen. De rechtbank heeft daarbij terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2011 (in zaak nr. 201101494/1/H1), waarin de Afdeling heeft overwogen dat de Gezondheidsraad in het rapport "Elektromagnetische velden, jaarbericht 2008" van maart 2009 heeft vermeld dat volgens de commissie Elektromagnetische velden er geen aanwijzingen zijn dat blootstelling aan radiofrequente velden in de woonomgeving leidt tot gezondheidsproblemen. Niet is gebleken dat het standpunt van de Gezondheidsraad nadien is gewijzigd. De verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2009 over de gezondheidsrisico’s in verband met elektromagnetische velden kan [appellant] en anderen niet baten, nu die evenmin aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat het bouwplan gezondheidsrisico’s meebrengt.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
357-757.