ECLI:NL:RVS:2013:2152

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201303318/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de invordering van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2013, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 januari 2012 besloten tot invordering van een dwangsom van € 10.000,00 wegens overtreding van de omgevingswet. Het college had eerder, op 18 juli 2011, [appellant] gelast om werkzaamheden aan een kelder op zijn perceel te staken, wat hij niet had gedaan. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de last was overtreden.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de door hem aangebrachte muren niet zijn gericht op de totstandkoming van de kelder, maar enkel ter voorkoming van wateroverlast. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 oktober 2013 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de muren niet kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden gericht op de totstandkoming van de kelder. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201303318/1/A1.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Numansdorp, gemeente Cromstrijen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2013 in zaak nr. 12/829 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het college besloten tot invordering bij [appellant] van een dwangsom van € 10.000,00.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Huut, mr. Y. Landman en W. Brooijmans, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
2. Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast met onmiddellijke ingang de werkzaamheden die zien op de totstandkoming van de kelder op het perceel [locatie] te Numansdorp (hierna: het perceel), voor zover deze is gelegen buiten de originele contouren van de woning, te staken en gestaakt te houden. Het door [appellant] tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar is ingetrokken, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is. Op 28 september 2011 heeft het college geconstateerd dat er tussen de door [appellant] aangebrachte kolommen op het perceel ten behoeve van een terras borstweringen zijn aangebracht. Deze borstweringen hebben volgens het college geen functie voor het daarboven gelegen terras en bij brief van 3 oktober 2011 heeft het college [appellant] medegedeeld dat hij, ondanks de opgelegde stillegging daarvan, werkzaamheden heeft verricht die zien op de totstandkoming van de kelder buiten de originele contouren van de woning.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het aanbrengen van de lage muur tussen de kolommen niet is gericht op totstandkoming van de kelder zodat de last niet is overtreden. Hij voert hiertoe aan dat de gebouwde muren ongeschikt zijn om te dienen als basis voor een verdere voltooiing van de kelder en deze slechts zijn gebouwd ter voorkoming van wateroverlast in de kelder. Hij verwijst in dit verband naar een in zijn opdracht opgesteld rapport van BDA Geveladvies B.V. van 16 april 2013.
3.1. Niet in geschil is dat de muren zijn opgericht na afloop van de begunstigingstermijn. Voor de beantwoording van de vraag of voldaan is aan de last is van belang of het oprichten van de muren aan te merken valt als een werkzaamheid die is gericht op de totstandkoming van de kelder buiten de originele contouren van de woning. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gebouwde muren niet kunnen zijn gericht op de totstandkoming van de kelder buiten de originele contouren van de woning. Dat uit het door [appellant] overgelegde rapport van BDA Geveladvies B.V. blijkt dat de muren niet geschikt zijn om als waterdichte kelderwandconstructie te kunnen functioneren en dat de muren niet zijn voorzien van bewapening, betekent niet dat de opgerichte muren niet kunnen worden betrokken bij en aldus onderdeel kunnen zijn van de totstandkoming van een kelder buiten de originele contouren van de woning.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
407-700.