ECLI:NL:RVS:2013:2161

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201303654/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening door appellante

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 28 januari 2013 een besluit genomen tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Dit besluit volgde op een overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010, waarbij de appellante op 10 januari 2013 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden in strijd met de geldende regels. De kosten van de bestuursdwang, die in totaal € 119,00 bedroegen, werden aan de appellante opgelegd.

De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 12 april 2013 ongegrond. Hierop heeft de appellante beroep ingesteld. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 26 september 2013 de zitting hield. De appellante was aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van het college, mr. W.G.C. Wijsman.

De Afdeling heeft overwogen dat de appellante in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening heeft gehandeld door haar afvalstoffen niet via de aangewezen inzamelvoorziening aan te bieden. De Afdeling oordeelde dat de afstand van de woning van de appellante tot de plek waar de huisvuilzak was aangetroffen niet zodanig groot was dat het onaannemelijk werd dat zij deze had aangeboden. De stelling van de appellante dat zij haar post altijd versnippert, werd niet voldoende geacht om aan te tonen dat zij niet verantwoordelijk was voor de aangetroffen huisvuilzak.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 november 2013.

Uitspraak

201303654/1/A4.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 10 januari 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 12 april 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2013, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een zak met huishoudelijke afvalstoffen die op 10 januari 2013 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van het Anna Blamanplein 124 te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betwist de juistheid van het rapport van de toezichthouder dat ten grondslag ligt aan het besluit van 28 januari 2013. Hiertoe voert zij aan dat het rapport ten onrechte vermeldt dat de huisvuilzak naast een ORAC met het kenmerk 11V01076 is aangetroffen. Volgens haar heeft geen van de ORAC’s aan het Anna Blamanplein dit kenmerk. Zij voert verder aan dat de precieze aard van het aangetroffen poststuk niet kan worden opgemaakt uit het rapport en de bijbehorende foto.
3.1. Dat het rapport het kenmerk van de ORAC onjuist vermeldt, maakt niet dat er aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de verdere inhoud van het rapport. Op grond van het rapport is aannemelijk dat naast een ORAC ter hoogte van het Anna Blamanplein 124 een huisvuilzak is aangetroffen met daarin een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellante]. Uit de foto bij het rapport kan worden opgemaakt dat het een brief van de Belastingdienst betrof. Dat de precieze aard van de brief niet uit de foto blijkt, maakt niet dat het college zich niet op grond van het rapport en de foto op het standpunt mocht stellen dat de aangetroffen huisvuilzak herleidbaar is tot [appellante].
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
5. [appellante] stelt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden. Zij wijst er in dit verband op dat zij voor de inzameling van haar huisvuil gebruik kan maken van tegenover haar woning gelegen inzamelvoorzieningen, zodat het niet aannemelijk is dat zij een huisvuilzak zou aanbieden ter hoogte van het verder van haar woning gelegen Anna Blamanplein 124. Zij voert verder aan dat zij post met daarop haar naam- en adresgegevens altijd versnippert alvorens zij deze weggooit, zodat een ander verantwoordelijk moet zijn voor het weggooien van de voor haar bestemde brief van de Belastingdienst en het onjuist aanbieden van de huisvuilzak.
5.1. De woning van [appellante] is op ongeveer 100 m gelegen van de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen. Deze afstand is niet zodanig groot dat het daarom onaannemelijk is dat zij de huisvuilzak daar ter inzameling heeft aangeboden. Dat er inzamelvoorzieningen dichter bij haar woning zijn gelegen, maakt dit niet anders. Ook haar stelling dat zij post met daarop haar naam- en adresgegevens altijd versnippert alvorens zij deze weggooit, is niet voldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
462-792.