ECLI:NL:RVS:2013:218

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201207913/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bebouwde kom Nieuw-Lekkerland en Kinderdijk

Op 28 juni 2012 heeft de raad van de gemeente Nieuw-Lekkerland het bestemmingsplan "Bebouwde kom Nieuw-Lekkerland en Kinderdijk" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 14 mei 2013. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. De appellanten betogen dat de raad de zienswijzen niet correct heeft behandeld en dat het plan innerlijk tegenstrijdig is. De Afdeling oordeelt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de behandeling van de zienswijzen niet in strijd is met de wet. De appellanten stellen ook dat het plan hen schade toebrengt door het ontbreken van bouwmogelijkheden voor bijgebouwen op hun percelen. De raad heeft echter aangegeven dat de gestelde schade niet is onderbouwd en dat een verzoek om planschade kan worden ingediend. De Afdeling concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en wijst de verzoeken om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.

Uitspraak

201207913/1/R4.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, mede handelend onder de [naam],
2. [appellante sub 2], gevestigd te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, mede handelend onder de [naam],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nieuw-Lekkerland, thans: Molenwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bebouwde kom Nieuw-Lekkerland en Kinderdijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellante sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2013, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door haar [bestuurder], en de raad, vertegenwoordigd door J.M. Küpers en mr. J.P.J. Kreeft, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een geactualiseerde juridisch-planologische regeling voor de dorpen Nieuw-Lekkerland en Kinderdijk en is grotendeels conserverend van aard. In het plan is onder meer de bestemming "Wonen" toegekend aan de percelen achter de percelen aan de Middelweg, kadastraal bekend gemeente Nieuw-Lekkerland, sectie D, nummers 876 tot en met 878 en 941 tot en met 945 (hierna: percelen D 876 tot en met D 945). Deze percelen vielen voorheen in het bestemmingsplan "Buitengebied" en hadden de bestemming "Agrarische doeleinden" met de subbestemming "tevens instandhouding veenweidegebied".
3. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. De door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] afzonderlijk ingediende zienswijzen zijn inhoudelijk identiek. Dat niet op iedere zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat de raad bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen heeft betrokken.
Het betoog faalt.
4. Volgens [appellant sub 1] en [appellante sub 2] is het plan innerlijk tegenstrijdig, omdat het perceel kadastraal bekend gemeente Nieuw-Lekkerland, sectie D, nummer 946 (hierna: perceel D 946) in de beantwoording van zienswijzen bij het plan wordt betrokken, terwijl dit perceel volgens de planverbeelding buiten het plangebied ligt.
4.1. De Afdeling stelt voorop dat het toegelaten gebruik van de gronden binnen het plangebied op de planverbeelding, bezien in samenhang met de planregels, is vastgelegd. Blijkens de planverbeelding ligt perceel D 946 buiten het plangebied. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het wat betreft de vermelding van perceel D 946 in de nota zienswijzen gaat om een verschrijving.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in de bouwaanduiding "bijgebouwen" op het perceel van [appellant sub 1] achter de Middelweg 199, kadastraal bekend gemeente Nieuw-Lekkerland, sectie D, nummer 941 (hierna: perceel D 941). Zij voeren hierbij onder meer aan dat het niet toekennen van de bouwaanduiding "bijgebouwen" aan dit perceel alsmede aan de overige percelen D 876 tot en met D 945 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] wijzen er op dat de percelen achter de Middelweg 157 tot en met 189, kadastraal bekend gemeente Nieuw-Lekkerland, sectie D, nummers 345 tot en met 348 en 659 tot en met 669 (hierna: percelen D 345 tot en met D 669) wel de bouwaanduiding "bijgebouwen" hebben gekregen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de keuze om in het plan voor de percelen D 876 tot en met D 945 - waaronder perceel D 941 van [appellant sub 1] - geen bouwmogelijkheid voor bijgebouwen op te nemen, recht is gedaan aan de bestaande situatie, zonder dat de ruimtelijke kwaliteit in het geding komt. De raad heeft daartoe uiteengezet dat het in het voorheen geldende bestemmingsplan evenmin was toegestaan om op de percelen D 876 tot en met D 945 bijgebouwen te realiseren. Verder heeft de raad toegelicht dat het ongewenst is om op de percelen D 876 tot en met D 945 alsnog bebouwing toe te staan, nu die percelen gelegen zijn in het in de Nota Ruimte 2006 als Nationaal Landschap aangewezen Groene Hart. Het toestaan van bebouwing zou volgens de raad leiden tot verstening en daarmee tot aantasting van de in de Nota Ruimte 2006 als kernkwaliteit genoemde openheid van het Groene Hart.
5.2. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben de juistheid van de door de raad wat betreft de percelen D 876 tot en met D 945 gehanteerde uitgangspunten omtrent het voorheen geldende plan en het Groene Hart niet betwist. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onder de in 5.1 beschreven omstandigheden en gelet op zijn uitgangspunten er niet in redelijkheid van heeft kunnen afzien om in het plan voor perceel D 941 een bouwmogelijkheid voor bijgebouwen op te nemen.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] gemaakte vergelijking tussen de bouwmogelijkheden op de percelen D 876 tot en met D 945 en de bouwmogelijkheden op de percelen D 345 tot en met D 669, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan op de percelen D 345 tot en met D 669 bijgebouwen waren toegestaan. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen tot slot dat zij schade lijden door het plan, nu een bouwmogelijkheid op het perceel D 941 ontbreekt.
6.1. Volgens de raad hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] de gestelde schade niet onderbouwd. De raad wijst erop dat een verzoek om een tegemoetkoming in planschade kan worden ingediend.
6.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van perceel D 941 betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
7. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] overigens, onder meer met betrekking tot een mediationovereenkomst, hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
9. Nu de beroepen ongegrond zijn, dienen de verzoeken om schadevergoeding te worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen ongegrond;
II. wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
431-767.