201300951/1/A3.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 18 december 2012 in zaak nr. 12/1171 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2012 heeft het college geweigerd om het voornemen om de Brancusistraat, Henry Moorestraat en Emil Noldestraat te Almere aan de zijde van de Carel Willinklaan af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer ten uitvoer te brengen.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D.S. Muller, advocaat te Bunschoten-Spakenburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. O. Kwast en W. Smienk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, is voor het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen van of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer een verkeersbesluit vereist, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 24 worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
2. Bij besluit van 25 april 2012 heeft het college geweigerd om het voornemen om de Brancusistraat, Henry Moorestraat en Emil Noldestraat te Almere aan de zijde van de Carel Willinklaan af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer ten uitvoer te brengen. In het besluit overweegt het college dat het verkeerskundig effect van de voorgestelde afsluiting niet veel verschilt met het verkeerskundig effect van het plaatsen van extra verkeersdrempels in de straten zelf. Nu het plaatsen van extra verkeersdrempels een acceptabel alternatief is, is daarvoor gekozen boven een drastische maatregel als afsluiting, aldus het college. Hierbij is tevens betrokken dat de hulpdiensten via de politie hebben laten weten afsluiting van de straten minder wenselijk te vinden en dat naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen kan worden geconcludeerd dat in de buurt onvoldoende draagvlak voor afsluiting bestaat.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de rechter zich terughoudend dient op te stellen bij de beoordeling van een verkeersbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voorts de in geding zijnde belangen in voldoende mate geïnventariseerd en heeft het daarbij de kring van belanghebbenden niet onredelijk ruim vastgesteld. Op basis van de resultaten van het verkeerskundig onderzoek, de ingediende zienswijzen, het participatietraject en de informatie van de hulpdiensten heeft het college op goede gronden kunnen concluderen dat de afsluiting van de straten verkeerskundig niet een sterke voorkeur geniet en door de hulpdiensten minder wenselijk wordt geacht, aldus de rechtbank. Het college heeft daarom volgens de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten tot weigering van de uitvoering van het voornemen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich heeft verbonden aan een ingeperkt afwegingskader door met een groep van betrokken bewoners en ondernemers van bedrijventerrein Het Atelier overeen te komen dat bij voorkeur tot afsluiting van de straten zou worden overgegaan, op voorwaarde dat politie en nood- en hulpdiensten instemmen en in de buurt voldoende draagvlak hiervoor aanwezig is.
Dit betekent volgens [appellant] dat de mogelijkheid tot het plaatsen van extra verkeersdrempels in de straten en het verkeerskundig effect hiervan door het college niet als bijkomende reden hadden mogen worden aangevoerd om het voornemen niet uit te voeren.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de belangenafweging ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan het feit dat nog eens 80 omwonenden voorstander zijn van afsluiting van de straten. Dit volgt volgens [appellant] uit een lijst met handtekeningen die voor het besluit van 25 april 2012 werd genomen is overgelegd. [appellant] stelt zich daarmee op het standpunt dat de rechtbank het besluit had dienen te vernietigen, aangezien is uitgegaan van onjuiste feiten over het draagvlak van de maatregel.
[appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat de hulpdiensten afsluiting van de straten niet minder wenselijk hebben geacht. Uit een intern document komt naar voren dat het voornemen met het Programma Bureau Bestaande Stad, DSO team stad en de afdeling verkeer en vervoer is besproken en dat de politie en wegbeheerder geen bezwaar hebben geuit tegen het voornemen. Derhalve heeft het college in redelijkheid niet tot het besluit van 25 april 2012 kunnen komen, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3), komt aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Niet valt in te zien dat het college zichzelf op enige wijze had dienen te beperken in het aantal af te wegen belangen, het belang van een minder ingrijpende verkeersmaatregel niet heeft mogen meewegen in zijn besluitvorming of aan het belang van [appellant] bij afsluiting van de straten meer gewicht heeft moeten toekennen dan aan andere af te wegen belangen, zoals de belangen van de bewoners aan de Chagallweg en de Hendrik Werkmanstraat die bij afsluiting van de straten meer verkeer te verwerken zouden krijgen.
De door [appellant] bedoelde lijst van handtekeningen is volgens de tekst daarvan opgesteld met het doel in de wijk ondervonden parkeerproblemen, verkeersoverlast en vrees voor waardedaling van woningen onder de aandacht van het college te brengen en heeft geen betrekking op het voornemen tot afsluiting van de straten. Reeds daarom behoefde het college bij de belangenafweging geen betekenis toe te kennen aan de lijst met handtekeningen.
Het college heeft voorts geen grotere betekenis hoeven toe te kennen aan het door [appellant] bedoelde interne document, nu dit interne document niet heeft te gelden als een advies als bedoeld in artikel 24 van de Wvw 1994. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college meer betekenis heeft mogen toekennen aan het advies van de korpschef dat met toepassing van artikel 24 van de Wvw 1994 is opgesteld. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college geen besluit heeft genomen waartoe het in redelijkheid niet heeft kunnen komen.
De betogen falen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
317-797.