201303473/1/A4.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 23 januari 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 115,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013, waar het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening is, voor zover van belang, het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) dienen de afvalstoffen zoveel mogelijk te worden samengedrukt voordat ze in de inzamelvoorziening worden geworpen. De afvalstoffen mogen in geen geval de vulopening of klep blokkeren zodat iedere volgende aanbieder op normale wijze gebruik kan maken van de voorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 23 januari 2013 de vulopening van de inzamelvoorziening ter hoogte van de Linker Rottekade 421 te Rotterdam blokkeerde. Omdat in de huisvuilzak een poststuk met de naam en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang bezien met artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft begaan. Hiertoe voert zij aan dat zij nooit haar huisvuilzak op een onjuiste wijze aanbiedt en haar post altijd verscheurt voordat zij haar in de huisvuilzak doet. Zij veronderstelt daarom dat een aan haar gericht poststuk verkeerd is bezorgd en door een ander in zijn huisvuilzak ter inzameling is aangeboden.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
Vaststaat dat op 23 januari 2013 in de vulopening van de inzamelvoorziening ter hoogte van de Linker Rottekade 421 te Rotterdam een huisvuilzak is aangetroffen met daarin een poststuk met de naam en adresgegevens van [appellante]. De huisvuilzak kan derhalve tot haar worden herleid. Met de enkele stelling van [appellante] dat zij nooit haar huisvuilzakken op onjuiste wijze aanbiedt en haar post altijd verscheurt, zodat het ervoor zou moeten worden gehouden dat een aan [appellante] gericht poststuk verkeerd is bezorgd en door een ander in de verkeerd aangeboden huisvuilzak is gedaan, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen huisvuilzak niet van haar afkomstig is en zij niet als overtreder kan worden beschouwd.
De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
163-778.