201303141/1/A1.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Kerkrade,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 februari 2013 in zaak nr. 12/1137 in het geding tussen:
[appellante]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2011 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) het verzoek van [appellante] om de tenaamstelling voor het voertuig met kenteken […] (hierna: het voertuig) te doen vervallen, afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2012 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2013, waar [appellante] en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van het Kentekenreglement (hierna: Kr) vervalt de tenaamstelling in het register zodra:
[…]
h. de RDW het kentekenbewijs ingevolge artikel 37, eerste, tweede of derde lid, ongeldig heeft verklaard;
[…]
l. de RDW de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW ten onrechte haar verzoek om de tenaamstelling voor het voertuig te doen vervallen, heeft afgewezen en de RDW op grond van de in het verzoek vermelde feiten onvoldoende feitelijk onderzoek heeft verricht. In dit kader voert [appellante] aan dat zij ten tijde van het verzoek niet in het bezit was van het voertuig.
2.1. Artikel 40, tweede lid, van het Kr strekt ertoe te voorzien in uitzonderingssituaties waarin het niet mogelijk is een van de in artikel 40, eerste lid, voorgeschreven procedures te volgen. Bij de uitoefening van de in artikel 40, tweede lid, neergelegde bevoegdheid komt aan de RDW beoordelingsvrijheid toe. Het is aan degene die een beroep op deze bepaling doet daarvoor gronden aan te voeren en die aannemelijk te maken.
2.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RDW in redelijkheid heeft kunnen weigeren de tenaamstelling te doen vervallen. [appellante] heeft in haar verzoek van 11 november 2011 enkel gesteld dat zij het voertuig niet in bezit had, maar dat niet met bewijstukken of anderszins aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit onvoldoende is om de tenaamstelling op grond van artikel 40, tweede lid, van het Kr vervallen te verklaren. Uit die stelling volgt niet dat [appellante] geen eigenaar van het voertuig meer was en ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister stond vermeld. Ook was de RDW op basis van die informatie niet gehouden onderzoek te doen naar de juistheid van deze stelling.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
414-789.