201210626/1/R2.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Vordenseweg 6 Lochem" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad vertegenwoordigd door ing. A. de Bert en J. ten Barge, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van twee recreatiewoningen in Bospark Ruighenrode (hierna: recreatiepark) te Lochem.
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat hen ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden tot vooroverleg met het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
3.1. Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder g, van de Inspraakverordening 2006 van de gemeente Lochem wordt geen inspraak verleend bij bestemmingsplannen en vrijstellingsprocedures als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Gelet hierop bestond voor de raad, noch het college van burgemeester en wethouders de verplichting om de mogelijkheid tot inspraak te bieden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat aan de in het plan voorziene recreatiewoningen geen behoefte bestaat, nu de markt voor recreatiewoningen in Lochem en omstreken is verzadigd.
4.1. De raad heeft naar voren gebracht dat hij bij het beoordelen van de behoefte aansluiting heeft gezocht bij het behoefteonderzoek dat in 2009 is verricht in het kader van het op op 23 januari 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Wakel en de Witte Berken", dat betrekking heeft op twee recreatieparken in Lochem. Volgens dat onderzoek bestaat in de regio Lochem een groeiende behoefte aan kwalitatief hoogwaardige verblijfsvoorzieningen met rust en ruimte.
Gelet op voormeld behoefteonderzoek heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte bestaat aan de recreatiewoningen waarin het plan voorziet.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] stelt dat het plan is vastgesteld in strijd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling" vastgesteld op 17 januari 2006 (hierna: Nota Ruimte). Volgens [appellant sub 1] volgt uit de Nota Ruimte dat de realisatie van nieuwe recreatiewoningen alleen is toegestaan op plaatsen waar ten behoeve van wonen gebouwd mag worden.
5.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden in het plangebied de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1 aanhef en onder a, van de planregels mogen de gronden die zijn bestemd als "Recreatie - Verblijfsrecreatie" gebruikt worden als een bedrijfsmatig geëxploiteerd terrein voor recreatief (nacht)verblijf met bijbehorende bebouwing, terreinen en voorzieningen, waaronder begrepen centrale recreatieve voorzieningen, verkeer- en parkeervoorzieningen en spel- en sportvoorzieningen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.10, wordt onder bedrijfsmatige exploitatie verstaan het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie en beheer dat in de recreatiewoningen, kampeerverblijven en/of kampeermiddelen daadwerkelijke recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
5.2. In de Nota Ruimte is vermeld dat de ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen gelijk zijn aan de mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen in het buitengebied. Een aanvraag tot de bouw van een recreatiewoning kan alleen door de gemeente worden toegestaan, indien op die plaats ook een reguliere woning kan worden toegelaten. Als uitzondering op deze hoofdregel geldt dat voor complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, een positieve planologische beoordeling kan worden gegeven.
Nu uit de bestemmingsomschrijving van "Recreatie - Verblijfsrecreatie" volgt dat de voorziene recreatiewoningen bedrijfsmatig geëxploiteerd zullen moeten worden, sluit het plan in zoverre aan bij de in de Nota Ruimte genoemde uitzondering op het uitgangspunt dat een recreatiewoning alleen kan worden toegestaan indien ook een reguliere woning kan worden toegestaan. Hetgeen [appellant sub 1] in zoverre heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de Nota Ruimte onvoldoende bij de in het kader van de vaststelling van het plan gemaakte belangenafweging heeft betrokken.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat de verhuurplicht die op de twee nieuw te realiseren recreatiewoningen rust de verhuur van bestaande recreatiewoningen verder zal bemoeilijken.
6.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de toevoeging van twee recreatiewoningen met de daarmee gepaard gaande eis van bedrijfsmatige exploitatie aan het bestaande aanbod van 167 recreatiewoningen tot een dusdanige verslechtering van de verhuurmogelijkheden van de bestaande recreatiewoningen op het recreatiepark leidt, dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de mogelijkheid tot het realiseren van twee recreatiewoningen in het plangebied leidt tot een ongeoorloofde verstening van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS).
7.1. De raad betoogt dat de verstening van geringe aard is en niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de EHS leidt zodat geen sprake is van een significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden zoals is bedoeld in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: RVG). Daartoe voert de raad aan dat het plangebied geen kernkwaliteiten heeft nu het plangebied in gebruik is als tuin ten behoeve van andere recreatiewoningen.
7.2. Uit kaart 1 bij bijlage 4 bij de RVG blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de EHS.
Ingevolge artikel 18.1 van de RVG worden in een bestemmingsplan in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur" significant worden aangetast.
7.3. De raad heeft aan het plan het Flora- en faunaonderzoek Vordenseweg 6b en 6c te Lochem van Bureau Blijerveld van 22 september 2011 ten grondslag gelegd. Daarin is een opsomming opgenomen van effecten van ruimtelijke ingrepen die worden aangemerkt als een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Volgens het onderzoek treedt in dit geval van deze mogelijke effecten alleen areaalverlies op. Nu dit verlies zeer gering is en optreedt in een deel van de EHS dat onder andere wegens de hoge bebouwingsdichtheid weinig kansen biedt voor de verwezenlijking van de beoogde kernkwaliteiten wordt het optredende areaalverlies in het onderzoek als niet significant beschouwd.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek in zoverre onjuist of onvolledig is. De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan dan ook in redelijkheid op dit onderzoek en de daarin opgenomen conclusie dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast kunnen baseren en zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met artikel 18.1 van de RVG.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen zich op het standpunt dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat het plan leidt tot een zogenoemd dubbelregime op het recreatiepark, waarbij voor een deel van de recreatiewoningen op het recreatiepark een exploitatieverplichting geldt en voor een ander deel niet, terwijl de raad in het bestemmingsplan "Wakel en de Witte Berken" voor de daarin opgenomen recreatieparken heeft afgezien van een dubbelregime.
8.1. Ingevolge de in het bestemmingsplan "Wakel en de Witte Berken" opgenomen bestemming "Recreatie" dienen de gronden ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf bedrijfsmatig geëxploiteerd te worden, behoudens voor zover de gronden zijn aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie-zonder bedrijfsmatige exploitatie'. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd is in het bestemmingsplan "Wakel en de Witte Berken" eveneens een dubbelregime opgenomen zodat deze beroepsgrond feitelijke grondslag mist.
9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen zich op het standpunt dat het plan niet uitvoerbaar is nu de Vereniging van Eigenaren van het recreatiepark (hierna: VvE) niet gehouden is om de initiatiefnemer toegang te verschaffen tot het bestaande netwerk van nutsvoorzieningen.
9.1. Ter zitting heeft de raad aangevoerd dat de initiatiefnemer toegang zal krijgen tot het bestaande netwerk van nutsvoorzieningen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de VvE zich verzet tegen het aansluiten van de voorziene recreatiewoningen op het bestaande netwerk van nutsvoorzieningen, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hierin geen belemmering voor uitvoerbaarheid van het plan is gelegen.
Het betoog faalt.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
579-779.