ECLI:NL:RVS:2013:2260

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
201302223/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening door een inwoner van Den Haag

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 december 2013 uitspraak gedaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 9 november 2012 besloten om bestuursdwang toe te passen tegen [appellante] wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De bestuursdwang werd uitgevoerd op 5 november 2012, waarbij de kosten van de toepassing (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] kwamen.

[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 4 november 2013 werd de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en W.R. Liefden. De Raad van State heeft overwogen dat het college terecht heeft gesteld dat de huisvuilzak, die op 5 november 2012 werd aangetroffen, aan [appellante] kon worden herleid. Dit werd ondersteund door het feit dat er een poststuk met haar naam en adres in de zak was aangetroffen.

[appellante] betoogde dat zij de overtreding niet had begaan en dat het enkele feit dat haar naam op een poststuk in de zak stond, onvoldoende bewijs was voor haar schuld. De Raad van State oordeelde echter dat, hoewel het mogelijk is dat de huisvuilzak niet door haar was aangeboden, zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. De Raad concludeerde dat het college de toepassing van bestuursdwang terecht had gehandhaafd en dat het beroep van [appellante] ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201302223/1/A4.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2012 heeft het college zijn beslissing om op 5 november 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en W.R. Liefden, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 5 november 2012 is aangetroffen ter hoogte van de Frederik Ruyschstraat 73 te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. [appellante] voert aan dat alleen het vinden van een adresdrager met haar naam en adresgegevens in de huisvuilzak onvoldoende bewijs is dat zij ook degene is die de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden. Verder betoogt [appellante] dat het mogelijk is dat haar huisvuilzak niet is ingezameld. Dat, naar het college stelt, twee vuilnismannen de huisvuilzakken inzamelen en elkaar controleren, is volgens [appellante] onvoldoende om vast te stellen dat haar huisvuilzak daadwerkelijk is ingezameld. Zij wijst daarbij op foto’s waarop kapotte huisvuilzakken en afvalresten te zien zijn na het inzamelen van de huisvuilzakken.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
Vaststaat dat de reguliere inzameldag vrijdag is en dat op maandag 5 november 2012 om 10.47 uur ter hoogte van de Frederik Ruyschstraat 73 te Den Haag een huisvuilzak is aangetroffen met daarin een poststuk met naam en adresgegevens van [appellante]. De huisvuilzak kan derhalve tot haar worden herleid. Dat regelmatig na inzameling afvalresten op straat achterblijven, zoals [appellante] stelt, is onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de tot [appellante] herleidbare huisvuilzak op vrijdag 2 november 2012 niet door de vuilnisophaaldienst is ingezameld. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de huisvuilzak wel op vrijdag 2 november 2012 is aangeboden, maar niet is ingezameld.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, zijn dan ook geen feiten en omstandigheden gelegen die aanleiding geven tot het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder van artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande, heeft het college terecht het besluit spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen en de kosten van de bestuursdwang op haar te verhalen in bezwaar gehandhaafd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
163-778.