201304666/1/R2.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Noord-Beveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatieparken Banjaard" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] kan zich niet verenigen met het verbod om permanent te wonen in de recreatiewoning aan de [locatie] op het [recreatiepark], onder meer omdat hij in zijn belangen wordt geschaad als gevolg van het verbod. Hij stelt dat de woning voldoet aan de eisen die gelden voor een woonhuis en dat de woning door de gemeente blijkens de heffing van onroerendezaakbelasting als zodanig is aangemerkt. Verder wijst [appellant] erop dat in vergelijkbare wooncomplexen elders in de gemeente permanente bewoning wordt toegestaan en stelt hij dat het provinciaal beleid, op grond waarvan permanente bewoning in recreatieparken niet is toegestaan, niet langer actueel is.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] op het recreatiepark op grond van het gemeentelijk beleid niet gewenst is. Dit beleid sluit volgens de raad aan bij het provinciaal beleid om permanente bewoning op recreatieparken tegen te gaan. Dat de woning geschikt is om permanent te bewonen, doet volgens de raad niet af aan het beleid. Verder stelt de raad dat de onroerendezaakbelasting voor de woning niet is gebaseerd op een bestemming voor permanente bewoning.
2.2. De Afdeling overweegt dat de omstandigheden dat de woning geschikt is om permanent te bewonen en dat in de onroerendezaakbelasting de woning wordt gekwalificeerd als woonhuis, ongeacht of dit juist is, niet meebrengen dat de raad gehouden is om in het plan permanente bewoning hiervan toe te staan. De Afdeling kan voorts de niet onderbouwde stelling van [appellant] dat het verbod op permanente bewoning in strijd is met Europese regelgeving niet volgen.
2.3. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de mogelijkheid om permanent te wonen in recreatiewoningen elders in de gemeente Noord-Beveland, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. Volgens de raad bestaat weliswaar op enkele recreatiecomplexen elders in de gemeente de mogelijkheid van permanente bewoning, maar dit is in het verleden mogelijk gemaakt met een dubbelbestemming, dat wil zeggen een bestemming die zowel recreatie als wonen mogelijk maakt, die incidenteel aan recreatieparken is toegekend. Deze mogelijkheid is in latere bestemmingsplannen, als niet langer passend in het beleid om recreatiewoningen zoveel mogelijk beschikbaar te houden voor de recreatiefunctie, niet langer geboden, zo heeft de raad ter zitting toegelicht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.4. Bij het opnemen van het verbod tot permanente bewoning van de woning aan de [locatie] op het recreatiepark waarop dit conserverende plan onder meer ziet, heeft de raad belang gehecht aan bestendig gemeentelijk beleid om permanente bewoning van recreatiewoningen te voorkomen. Ook heeft de raad van belang geacht dat de desbetreffende woning in het vorige bestemmingsplan een recreatiebestemming had. Met het beleid omtrent de bewoning van recreatiewoningen heeft de raad zich aangesloten bij provinciaal beleid waarin wordt uitgegaan van een verbod op permanente bewoning van woningen op recreatieparken teneinde deze parken te behouden voor recreatie. Ten aanzien van het door [appellant] ter zitting genoemde meer recente gemeentelijke beleid om toe te staan dat woonhuizen eveneens recreatief worden gebruikt, heeft de raad toegelicht dat dit een gemeentelijke gebruiksverordening betreft die ziet op de woonkernen in de gemeente en geen betrekking heeft op het plangebied. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het beleid om permanente bewoning van recreatiewoningen tegen te gaan niet langer actueel is of dat de raad anderszins in dit geval niet in redelijkheid kon vasthouden aan het gevoerde beleid.
Hetgeen voor het overige is aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de afweging van belangen een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant] om de woning permanent te mogen bewonen dan aan het belang om de woning als recreatiewoning te behouden op dit terrein voor verblijfsrecreatie. Voor zover [appellant] ter zitting als mogelijkheid naar voren heeft gebracht om hem in het plan een persoonlijk recht toe te kennen om de woning permanent te bewonen, heeft hij niet onderbouwd waarom de raad hiertoe gehouden was.
Overigens merkt de Afdeling op dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat van gemeentewege bereidheid bestaat om nader overleg te plegen over de wensen van [appellant].
3. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
723.