201305454/1/A2.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2013 in zaak nr. 12/9780 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de Belastingdienst het voorschot zorgtoeslag aan [appellant] over 2012 op nihil gesteld.
Bij besluit van 17 september 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
[…]
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…].
Ingevolge artikel 10, eerste lid, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, zijn de aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
Ingevolge het tweede lid kan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
[…].
Ingevolge het derde lid zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op de bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
2. De Belastingdienst heeft aan in het besluit van 17 september 2012 ten grondslag gelegd dat [appellant] voor het jaar 2012 geen recht heeft op zorgtoeslag, omdat zij wegens het ontbreken van een geldige verblijfstitel geen rechtmatig verblijf in Nederland had.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst, door het voorschot zorgtoeslag op nihil te stellen, in strijd heeft gehandeld met artikel 8 mede gelezen in verbinding met artikel 14 van het EVRM. De rechtbank heeft zich volgens [appellant] in het kader van het koppelingsbeginsel ten onrechte beperkt tot een abstracte belangenafweging, nu voormelde artikelen juist tot een concrete belangenafweging nopen. Bij die concrete belangenafweging had de rechtbank volgens [appellant] moeten betrekken dat het niet verlenen van een voorschot zorgtoeslag met zich brengt dat zij onder het sociaal minimum terecht komt dat noodzakelijk is voor een privéleven, en waarbij voorts nog moet worden betrokken dat zij feitelijk in Nederland wordt gedoogd.
3.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2013 in zaak nr. 201207292/1/A2, geoordeeld dat de Belastingdienst het voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2012 op nihil mocht stellen, nu het koppelingsbeginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 10, eerste lid, van de Vw, niet in strijd is met artikel 8 gelezen in verbinding met artikel 14 van het EVRM. Dat haar verblijf in Nederland zou worden gedoogd, wat daar ook van zij, betekent dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dus, gelet op het voorgaande, geen recht heeft op zorgtoeslag. [appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd die dermate bijzonder zijn dat de Belastingdienst in afwijking van artikel 10, eerste lid, van de Vw zorgtoeslag had moeten toekennen. Hierbij is van belang dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet verlenen van een voorschot zorgtoeslag ertoe leidt dat zij geen privéleven en derhalve geen menswaardig bestaan kan hebben. De stelling van [appellant] dat zij onder het bestaansminimum moet leven, leidt niet tot een ander oordeel, omdat een voorschot zorgtoeslag niet strekt tot het waarborgen van het bestaansminimum.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
17-705.