201305329/1/A4.
Datum uitspraak: 5 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster], wonend te Utrecht, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2013 heeft het college, voor zover hier van belang, locatie 2, gelegen ter hoogte van de woning [locatie] te Utrecht, aangewezen als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk restafval.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2013, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, en het college, vertegenwoordigd door H. Leijten en A. Teuns, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 18 april 2013 heeft het college op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, en artikel 10, derde en vierde lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 en artikel IV en V van het Verzameluitvoeringsbesluit krachtens Afvalstoffenverordening Utrecht 2010, locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers. Daarbij heeft het college rekening gehouden met de 'Beleidsregel criteria clusterplaatsen Afvalstoffenverordening 2010, artikel 10, vierde lid'.
2. Criterium 1 van de beleidsregel luidt als volgt: "De aan te wijzen clusterplaats moet minimale overlast veroorzaken voor aangrenzende percelen in vergelijking met andere mogelijke clusterplaatsen in dezelfde straat. De afstand tot de gevel van de woning bedraagt minimaal 3 meter. Bij een blinde muur kan hiervan worden afgeweken, in dit geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn. Bij de keuze tussen een clusterplaats voor een perceel of een clusterplaats voor een blinde muur, dient voor het laatste te worden gekozen. Een clusterplaats recht voor iemands deur of raam wordt als niet gewenst geacht. Bij voorkeur niet situeren aan de zuid-westzijde van tuinen i.v.m. overheersende windrichting."
3. [verzoekster] woont aan de [locatie] en heeft aldaar een psychologenpraktijk. Zij voert aan dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van deze locatie voor de afvalcontainer heeft kunnen komen. Volgens haar is de aangewezen locatie niet in overeenstemming met criterium 1 van de beleidsregel, omdat de afvalcontainer voor haar praktijk, waarvoor een rustige omgeving is vereist, meer overlast veroorzaakt dan voor woningen.
Voorts voert zij aan dat de verkeersveiligheid in het geding is. Zij wijst op de omstandigheid dat in de omgeving drie basisscholen zijn gelegen en dat schoolkinderen gewend zijn om met hun fiets de bocht afsnijden, wat door de plaatsing van de afvalcontainer niet meer mogelijk zal zijn.
Tot slot stelt zij dat een alternatieve locatie beschikbaar is op de parkeerplaats op de hoek Jura-Eiffel.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aangewezen locatie voldoet aan de beleidsregel. Vaststaat dat de aangewezen locatie zich op ruimschoots meer dan 3 m vanaf de gevel en niet recht voor een deur of raam bevindt. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de afvalcontainer geen of nauwelijks geluidsoverlast veroorzaakt. In hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt kon stellen dat de aangewezen locatie aan de beleidsregel voldoet.
Hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd met betrekking tot de verkeersveiligheid geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ter zitting zijn foto's en een filmpje getoond van de aangewezen locatie. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse acht de voorzitter het niet aannemelijk dat verkeersveiligheid in het geding komt door de plaatsing van de afvalcontainer op die locatie.
Ten aanzien van de door [verzoekster] voorgestelde alternatieve locatie heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat die minder geschikt is, omdat de loopafstand tot die locatie voor sommige omwonenden te lang is.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2013
457-687.