201209466/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 augustus 2012 in zaak nr. 11/1574 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij brief van 26 november 2010 heeft de staatssecretaris aan AirKub B.V. medegedeeld dat hij [appellant] niet langer aanvaardbaar acht voor de functie van hoofd vliegdienst.
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft de staatssecretaris het door AirKub daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2013, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. I.P.G.M. Rijken, mr. A. Mearadji en ir. J. Keer, allen werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De staatssecretaris betwist het procesbelang van [appellant], omdat AirKub niet meer bestaat.
Nu de staatssecretaris in de brief van 26 november 2010 de integriteit van [appellant] ernstig in twijfel heeft getrokken en niet valt uit te sluiten dat hem dit bij eventuele sollicitaties zal worden tegengeworpen, heeft [appellant] belang bij beoordeling van het hoger beroep.
2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Op 19 oktober 2010 heeft de staatssecretaris op verzoek van AirKub het Air Operator Certificate (hierna: AOC) en de economische vergunning, die eerder aan AirKub zijn verleend, geschorst.
Bij de brief van 26 november 2010 heeft de staatssecretaris aan AirKub medegedeeld dat de schorsing van kracht blijft tot nieuwe functionarissen zijn geaccepteerd voor diverse posities bij AirKub, waaronder die van hoofd vliegdienst. Daarbij heeft de staatssecretaris medegedeeld dat hij [appellant] niet langer aanvaardbaar acht voor deze functie. Hiervoor heeft de staatssecretaris als reden genoemd dat [appellant] op 8 november 2010 een commerciële vlucht heeft uitgevoerd, terwijl hij bekend was met het feit dat de wettelijke bevoegdheid daarvoor ontbrak, omdat AirKub op dat moment niet over een geldig AOC beschikte en [appellant] ouder dan 65 jaar was. Gelet hierop wordt de integriteit van [appellant] ernstig in twijfel getrokken, aldus de staatssecretaris.
Bij brief van 2 januari 2011 heeft wijlen [persoon] namens AirKub bezwaar tegen deze brief gemaakt.
Bij brief van 16 maart 2011 heeft [appellant] namens AirKub naar aanleiding van het overlijden van [persoon] en in verband met de behandeling van voormeld bezwaarschrift de staatssecretaris een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel doen toekomen, waaruit volgt dat [appellant] bestuurder is van Offshore Marine Holding Nederland B.V. (hierna: OMHN), die bestuurder van AirKub is.
4. De staatssecretaris heeft het bezwaar van AirKub niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 26 november 2010 geen besluit inhoudt, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het besluit op bezwaar is gericht aan OMHN.
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit op bezwaar. Daartoe heeft zij overwogen dat het belang van [appellant] als natuurlijke persoon niet rechtstreeks bij dat besluit is betrokken, omdat dat niet aan hem is gericht en het niet zijn bezwaar is dat daarbij niet-ontvankelijk is verklaard.
6. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij op persoonlijke titel ook bezwaar tegen de beslissing van de staatssecretaris van 26 november 2010 heeft gemaakt. Hij heeft bij brief van 30 november 2010, waarvan tussen partijen onbestreden vaststaat dat deze aan de staatssecretaris is verzonden, inhoudelijk op die beslissing gereageerd en de staatssecretaris verzocht zijn standpunt dat hij niet langer aanvaardbaar is als hoofd vliegdienst te heroverwegen. Gezien de inhoud van de brief van 30 november 2010 moet deze als bezwaarschrift gericht tegen de beslissing van 26 november 2010 worden aangemerkt. Nu de staatssecretaris geen besluit op dat bezwaarschrift heeft genomen en een zodanig besluit, gelet op het hiernavolgende, niet andersluidend zou zijn dan het besluit van 18 mei 2011, moet het ervoor worden gehouden dat dit besluit mede is genomen op het door [appellant] in persoon gemaakte bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
8. [appellant] betoogt in beroep tevergeefs dat de brief van 26 november 2010 op rechtsgevolg is gericht, gelet op het daarin opgenomen oordeel van de staatssecretaris dat hij [appellant] niet langer aanvaardbaar acht voor de functie van hoofd vliegdienst, omdat zijn integriteit in twijfel wordt getrokken. Dat oordeel heeft geen zelfstandige betekenis, nu daarmee geen rechtsverhouding wordt vastgesteld, gewijzigd of in het leven geroepen. Dat betekent niet dat dat oordeel irrelevant is voor nadere besluitvorming, bijvoorbeeld op een verzoek van AirKub tot opheffing van de schorsing van het AOC, maar wel dat dit slechts ziet op een nog te nemen besluit op een toekomstige aanvraag of op de voorwaarden voor een positief besluit op zo’n aanvraag. Daarover zal in dat geval alsnog een afweging dienen plaats te vinden. De staatssecretaris heeft zich in het besluit op bezwaar derhalve met juistheid op het standpunt gesteld dat de brief van 26 november 2010 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat het daartegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk is. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant] in beroep overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 augustus 2012 in zaak nr. 11/1574;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Wilde
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
598.