ECLI:NL:RVS:2013:2370

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201300888/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluit tot afsluiting van doorgang voor autoverkeer in Uithoorn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Borus B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn om betonpalen te plaatsen ter afsluiting van de doorgang van Mol naar het parkeerterrein heeft vernietigd. Het college had dit besluit genomen om de verkeersveiligheid te waarborgen, vooral voor kinderen die naar het kinderdagverblijf aan Haas 17 worden gebracht. De rechtbank oordeelde dat het college de belangen van Borus niet voldoende had meegewogen, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het college in redelijkheid het belang van verkeersveiligheid zwaarder had kunnen laten wegen dan de belangen van Borus.

Borus stelt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de belangen van Borus onvoldoende heeft aangetrokken bij het nemen van het verkeersbesluit. Borus betoogt dat de afsluiting van de doorgang leidt tot schade, omdat de parkeerplaatsen ongebruikt zullen blijven. Het college heeft echter betoogd dat de parkeerplaatsen nog steeds bereikbaar zijn, zij het van één zijde, en dat de verkeersveiligheid voorop staat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college beoordelingsruimte heeft bij het nemen van verkeersbesluiten en dat de rechtbank terecht geen grond heeft gezien om het college te veroordelen tot compensatie of het opheffen van het kettingbeding.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van Borus ongegrond wordt verklaard. De rechtbank heeft terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 11 december 2013.

Uitspraak

201300888/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Borus B.V., gevestigd te Uithoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2012 in zaak nr. 12/2424 in het geding tussen:
Borus
en
het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het college besloten tot het plaatsen van betonpalen ter hoogte van het parkeerterrein aan Mol te Uithoorn om de doorgang van Mol naar het parkeerterrein richting Haas af te sluiten voor autoverkeer conform de bij het besluit behorende tekening (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college het door Borus daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank het door Borus daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 april 2012 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Borus hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar Borus, vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door S.I. van der Waals en I.A.M. Kleijhorst, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer, krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 20 kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2. Borus is eigenaar van het perceel Haas 17 te Uithoorn, waarop thans een kinderdagverblijf is gevestigd. Aan de achterzijde van het kinderdagverblijf, grenzend aan Mol, zijn veertien parkeerplaatsen. In de koopovereenkomst is voor het perceel een kettingbeding opgenomen inhoudende een verplichting om de parkeerplaatsen in stand te houden (hierna: het kettingbeding).
Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat door het plaatsen van betonpalen aan de ingang van het parkeerterrein aan Mol het autoverkeer dat kinderen brengt naar en haalt van het kinderdagverblijf via Haas naar het kinderdagverblijf wordt geleid. Door dit verkeer via Haas te leiden en het dood laten lopen van Mol, ontstaan minder verkeersbewegingen op Mol. Daardoor wordt Mol autoluw en wordt de veiligheid van spelende kinderen op straat gewaarborgd.
3. De rechtbank heeft het besluit van 10 april 2012 vernietigd, omdat het college de belangen van Borus niet heeft meegewogen bij het nemen van het verkeersbesluit. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, nu het college in redelijkheid het belang van de verkeersveiligheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de door Borus gestelde belangen.
4. Borus voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet betwist dat het college het belang van de verkeersveiligheid zwaarder kan laten wegen dan haar belang bij het bereikbaar blijven van de parkeerplaatsen. Of het verkeersbesluit rechtmatig is, is afhankelijk van de vraag of het college zich bij het nemen van het besluit, de belangen van Borus voldoende heeft aangetrokken. Dit is volgens Borus niet het geval. Volgens haar staat vast dat de parkeerplaatsen door de afsluiting ongebruikt zullen blijven waardoor zij schade lijdt. Het college kan aan dit belang tegemoetkomen door Borus te ontslaan van de verplichting om de parkeerplaatsen in stand te houden zonder de effectiviteit van het verkeersbesluit aan te tasten. Daardoor kan Borus de grond achter het kinderdagverblijf in gebruik nemen als speelplaats. De rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat het kettingbeding privaatrechtelijk van aard is, niet betekent dat dit bij een bestuursrechtelijke procedure buiten beschouwing kan blijven, aldus Borus.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201209693/1/A3), komt aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
4.2. Gelet op de ter zitting door het college gegeven toelichting, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het verkeersbesluit heeft kunnen nemen zonder het opheffen van het kettingbeding of anderszins compensatie te bieden. Als gevolg van de afsluiting zijn de parkeerplaatsen, anders dan voorheen, van één zijde te bereiken. Anders dan Borus stelt, zijn de parkeerplaatsen daardoor niet onbruikbaar geworden. Het autoverkeer dient slechts enkele tientallen meters om te rijden om aan de achterzijde van het kinderdagverblijf te kunnen parkeren. Met de enkele stelling daartoe, heeft Borus bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het verkeersbesluit schade lijdt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het kinderdagverblijf niet in bedrijf was en de parkeerplaatsen niet formeel waren aangelegd vóór het plaatsen van de betonpalen. Verder hebben Borus en de gemeente afspraken vastgelegd inzake het gebruik van de parkeerplaatsen voor zowel parkeren als speelplaats voor de kinderen. Voor zover Borus nadeelcompensatie wenst in de vorm van het opheffen van het kettingbeding, zal dit in een civielrechtelijke procedure aan de orde moeten worden gesteld. Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 april 2012 in stand gelaten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
97-697.