201302923/1/A4.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2012 heeft het college zijn beslissing om op 20 november 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Utrecht (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 70,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A. Sloeserwij en H. Leijten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, wordt in de verordening verstaan dan wel mede verstaan onder ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats.
Ingevolge artikel VIII van het Verzameluitvoeringsbesluit krachtens Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 (hierna: Uitvoeringsbesluit) dient, indien het gebruikte inzamelmiddel aangeboden wordt, maar niet is meegenomen door de inzameldienst, dit van de weg verwijderd te worden, uiterlijk vóór 24.00 uur op de dag van inzameling.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 20 november 2012 is aangetroffen ter hoogte van de Amsterdamsestraatweg 244 te Utrecht. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] de huisvuilzak in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij de huisvuilzak deugdelijk ter inzameling heeft aangeboden en dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de huisvuilzak in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden. Hij stelt dat de huisvuilzak mogelijk door het college niet op de reguliere inzameldag is ingezameld. Hij acht het onjuist dat het college er, vanwege de afwezigheid van meldingen over het niet goed ophalen van huisvuil, van uitgaat dat het huishoudelijk afval op de inzameldag als gebruikelijk is ingezameld.
3.1. Vaststaat dat de huisvuilzak van [appellant] afkomstig is. Anders dan [appellant] veronderstelt, is het voor de vraag of artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening is overtreden, niet van belang of het college ter inzameling aangeboden huisvuil al dan niet deugdelijk heeft ingezameld. Gelet op artikel 1, aanhef en onder c, in verbinding met artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening en gezien artikel VIII van het Uitvoeringsbesluit is het immers ook verboden afvalstoffen achter te laten op een daartoe aangewezen plaats op andere dagen en tijden dan de door het college voor de inzameling vastgestelde dagen en tijden. Nu de huisvuilzak op dinsdag is aangetroffen en [appellant] stelt de huisvuilzak op maandag ter inzameling te hebben aangeboden, heeft hij de huisvuilzak door deze niet te verwijderen na het verstrijken van de reguliere inzamelperiode op maandag in strijd met artikel 11, tweede lid, ter inzameling aangeboden. Gelet op het vorenoverwogene was het college bevoegd om jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen vanwege de overtreding van artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] ter zitting heeft gesteld dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast, wordt overwogen dat [appellant] zijn stelling niet heeft toegelicht, zodat het reeds hierom faalt.
5. Verder betoogt [appellant] dat de kosten verbonden aan de toepassing van spoedeisende bestuursdwang redelijkerwijze niet geheel voor zijn rekening kunnen komen. Hij stelt verder dat het college in zijn besluit van 18 februari 2013 onvoldoende heeft gemotiveerd waaruit de kosten voor het verwijderen van zijn huisvuilzak bestaan en stelt dat de verhaalde kosten hoger zijn dan de daadwerkelijke kosten van het verwijderen van zijn huisvuilzak.
5.1. Het college heeft in zijn besluit van 18 februari 2013 vermeld dat de hoogte van het bedrag dat wordt doorberekend aan de overtreder het gemiddelde is van de kosten die de gemeente moet maken voor het verwijderen van verkeerd aangeboden huishoudelijk afval. In zijn verweerschrift heeft het college toegelicht dat de kosten om verkeerd aangeboden huishoudelijk afval te verwijderen gemiddeld € 117,50 bedragen en uiteengezet waaruit deze kosten bestaan. Het college verhaalt slechts een deel van de kosten op de overtreder. Het college heeft hiermee de hoogte van de kosten die op [appellant] zijn verhaald, afdoende gemotiveerd.
Het betoog faalt.
5.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Nu [appellant] zijn stelling dat kostenverhaal niet redelijk is, niet heeft toegelicht, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college een kleiner deel van de kosten van de toepassing van bestuursdwang op [appellant] had moeten verhalen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
163-778.