ECLI:NL:RVS:2013:2414

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201308170/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied Lith - 2013

Op 6 december 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een maatschap en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant als verzoekers, en de raad van de gemeente Oss als verweerder. Het verzoek was gericht tegen het bestemmingsplan "Buitengebied Lith - 2013", dat op 20 juni 2013 door de raad was vastgesteld. De maatschap, gevestigd te Lith, was bezorgd over de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" voor een perceel in Lith, waar zij huisvesting voor seizoensarbeiders wenste. De voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de verzochte voorziening, en wees het verzoek van de maatschap af.

Daarnaast had het college van gedeputeerde staten een verzoek ingediend tegen de mogelijkheid om een bedrijfswoning te realiseren op een ander perceel. De voorzitter concludeerde dat het bestemmingsplan in strijd was met de Verordening Ruimte, omdat het de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning op het perceel bood, terwijl er al een bedrijfswoning op een ander perceel aanwezig was. De voorzitter schorste het besluit van de raad van de gemeente Oss voor zover het betreft de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning op de betrokken percelen.

De uitspraak benadrukt het belang van een actueel juridisch-planologisch kader en de noodzaak om bestaande bestemmingen en vergunningen in acht te nemen. De voorzitter heeft de proceskosten voor beide partijen niet toegewezen, omdat er geen kosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 december 2013.

Uitspraak

201308170/2/R6.
Datum uitspraak: 6 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], gevestigd te Lith, gemeente Oss, waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], allen wonend te Lith, gemeente Oss,
2. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Lith - 2013" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de maatschap en het college van gedeputeerde staten beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben de maatschap en het college van gedeputeerde staten de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 november 2013, waar de maatschap, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart, het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. M.N.J. van der Stappen, werkzaam bij de provincie, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. van den Broek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van de voormalige gemeente Lith.
Het verzoek van de maatschap
3. Het verzoek van de maatschap is gericht tegen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" voor het perceel [locatie A] te Lith voor zover daarmee niet wordt voorzien in de door haar gewenste huisvesting van seizoensarbeiders.
Uit de stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 25 februari 2013 vanwege het gebruik van een deel van de boerderij op voornoemd perceel voor de huisvesting van seizoensarbeiders, in strijd met het thans geldende bestemmingsplan, een last onder dwangsom heeft opgelegd. Tegen het besluit op bezwaar van 20 augustus 2013 is beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 10 januari 2014 ter zitting aldaar zal worden behandeld.
Ter zitting is gebleken dat de maatschap vreest dat de behandeling van voornoemd beroep met de inwerkingtreding van het plan aan de hand van de nieuwe situatie zal gaan plaatsvinden in plaats van aan de hand van het thans geldende bestemmingsplan. Teneinde dit te voorkomen heeft de maatschap haar verzoek tot voorlopige voorziening ingediend. In deze vrees van de maatschap is naar het oordeel van de voorzitter geen spoedeisend belang gelegen dat het treffen van de verzochte voorziening kan rechtvaardigen. Voor het overige heeft de maatschap geen feiten en omstandigheden gesteld aan de hand waarvan zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van spoedeisend belang.
3.1. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Het verzoek van het college
4. Het verzoek van het college is gericht tegen de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning op het perceel [locatie B]. Volgens het college is het plan in zoverre in strijd met artikel 11.1, tweede lid, onder b, van de Verordening Ruimte 2012 van Noord-Brabant (hierna: de Verordening Ruimte). Het college heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen teneinde te voorkomen dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de desbetreffende bedrijfswoning wordt verleend.
4.1. Het perceel [locatie B] heeft de bestemming "Wonen". Het bijbehorende (aan de achterzijde aangrenzende) perceel [locatie C] heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap". Over beide percelen ligt de gebiedsaanduiding "overig - inrichtingsplan 5".
Ingevolge artikel 35, lid 35.5, van de planregels geldt in aanvulling op en zo nodig in afwijking van het bepaalde in de overige artikelen ter plaatse van de aanduiding "overig - inrichtingsplan 5" het volgende:
a. de gronden zijn tevens bestemd voor de inrichting conform bijlage 11;
Bijlage 11 bij de planregels bevat een inrichtingsplan voor de percelen [locatie B]/[locatie C]. Hierop is onder meer de situering van een nieuw te bouwen bedrijfswoning aangegeven.
Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, onder a, van de Verordening Ruimte, stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkomen van de nieuwbouw van één of meer woningen of solitaire recreatiewoningen.
Ingevolge het tweede lid, onder b, kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze verordening toegelaten bedrijf binnen het bij dat bedrijf behorende bouwblok of bestemmingsvlak mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat de noodzaak van deze nieuwbouw niet het gevolg is van een eerder aanwezig, doch afgestoten bedrijfswoning.
4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat thans op het perceel [locatie B] de agrarische bedrijfsvoering van [partij] plaatsvindt en ten behoeve hiervan opstallen en een bedrijfswoning op voornoemd perceel zijn gerealiseerd. Het plan maakt het mogelijk dat de agrarische bedrijfsvoering wordt verplaatst naar het (aan de achterzijde aangrenzende) perceel [locatie C]. Op dit perceel bevinden zich thans loodsen, waarbij, gezien bijlage 11 bij de planregels, de nieuw te bouwen bedrijfswoning dient te worden gesitueerd. De huidige bedrijfswoning op het perceel [locatie B] wordt blijkens de planverbeelding aangemerkt als een burgerwoning en heeft de bestemming "Wonen".
Gelet op het voorgaande is naar het voorlopige oordeel van de voorzitter sprake van een eerder aanwezige bedrijfswoning op het perceel [locatie B] die door middel van het onderhavige plan wordt afgestoten, waardoor op het perceel [locatie C] de noodzaak tot het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning ontstaat. Gelet hierop stelt het college zich naar het voorlopige oordeel van de voorzitter terecht op het standpunt dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 11.1, tweede lid, onder b, van de Verordening Ruimte.
4.3. De voorzitter verwacht dat het voorgaande in de hoofdzaak in zoverre tot een vernietiging van het bestreden besluit zal leiden. De voorzitter ziet dan ook aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening voor zover het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning op het perceel [locatie B]/[locatie C].
Conclusie en proceskosten
5. Gelet op het vorenoverwogene bestaat aanleiding het verzoek van de maatschap af te wijzen.
Ten aanzien van het verzoek van het college van gedeputeerde staten bestaat aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat het plan wordt geschorst voor zover dit voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning op het perceel
[locatie B]/[locatie C].
6. Ten aanzien van de maatschap bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Ten aanzien van het college van gedeputeerde staten is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], af
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Oss van 20 juni 2013, kenmerk nr. 2013-37, voor zover het betreft het plandeel met de gebiedsaanduiding "overig - inrichtingsplan 5" en artikel 35, lid 35.5, van de planregels voor zover deze voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning op het perceel [locatie B]/[locatie C] te Lith;
III. gelast dat de raad van de gemeente Oss aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013
375-690.