ECLI:NL:RVS:2013:2438

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201210338/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het betreft een besluit van 28 juli 2011 waarbij het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 op nihil werd gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 3 augustus 2011, de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2009 herzien tot nihil en het teveel betaalde teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de kinderopvangtoeslag te herzien, maar [appellante] betoogde dat dit onterecht was en dat zij erop mocht vertrouwen dat het voorschot ongewijzigd zou blijven.

Tijdens de zitting op 25 november 2013 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. I.J. van Meggelen en de Belastingdienst/Toeslagen door mr. J.H.E. van der Meer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was om de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag te herzien, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het beroep tegen het besluit van 9 maart 2012 ongegrond verklaarde. De Afdeling verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, vernietigde het besluit van 9 maart 2012 en herroepte het besluit van 3 augustus 2011. Tevens werd de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201210338/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2012 in zaak nr. 12/1474 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag op nihil gesteld.
Bij besluit van 3 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 herzien tot nihil en het teveel betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. I.J. van Meggelen, advocaat te Spijkenisse, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien, indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Bij besluit van 4 december 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] voor het jaar 2010 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 20.386,00 verleend.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 definitief vastgesteld op € 25.325,00.
Aan de besluiten van 28 juli 2011 en 3 augustus 2011, zoals gehandhaafd bij besluit van 9 maart 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, omdat de kinderopvang niet door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau heeft plaatsgehad.
De rechtbank heeft dat standpunt gevolgd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir bevoegd was de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2009 te herzien.
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting erkend dat hij in dit geval niet bevoegd was de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag op grond van die bepaling te herzien.
Het betoog slaagt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij erop mocht vertrouwen dat het over 2010 toegekende voorschot ongewijzigd zou blijven, nu de Belastingdienst/Toeslagen jarenlang zonder enige vorm van correctie voorschotten heeft toegekend. Bovendien kon zij niet weten dat in 2010 de regelgeving voor haar in nadelige zin zou wijzigen, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 augustus 2009 in zaak nr. 200809222/1/H2), terecht geoordeeld dat uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Awir voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.
Het voorschot is op nihil gesteld, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat kinderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau heeft plaatsgehad. Deze voorwaarde gold reeds op het moment dat het voorschot aan [appellante] werd verleend. Anders dan zij betoogt, is de nihilstelling van het voorschot dan ook niet het gevolg van een wijziging van de regelgeving in 2010 waarvan zij geen weet kon hebben.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt ten slotte dat zij door de terugvordering van het voorschot onevenredig in haar belangen is geschaad.
5.1. Dit betoog is eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom het betoog niet reeds bij de rechtbank had kunnen worden gevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
6. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 3.1, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het tegen het besluit van 9 maart 2012 ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de handhaving van het besluit van 3 augustus 2011, ongegrond is verklaard. De Afdeling zal het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren, het besluit van 9 maart 2012 vernietigen, voor zover daarbij het tegen het besluit van 3 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, het laatstgenoemde besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 9 maart 2012.
7. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2012 in zaak nr. 12/1474, voor zover daarbij het tegen het besluit van 9 maart 2012 ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de handhaving van het besluit van 3 augustus 2011, ongegrond is verklaard;
III. verklaart dat beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 9 maart 2012, voor zover daarbij het tegen het besluit van 3 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard;
V. verklaart dat bezwaar gegrond;
VI. herroept het besluit van 3 augustus 2011;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 9 maart 2012;
VIII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van de bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
686.