ECLI:NL:RVS:2013:2442

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201211858/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • S.J.H. Goldstein-Cassé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door zowel de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als de vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 26 november 2012. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 25 maart 2009, waarin de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd buiten behandeling was gesteld, vernietigd. De rechtbank bepaalde dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van de vreemdeling.

In het hoger beroep van de vreemdeling werd overwogen dat zij geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling, omdat zij op 4 september 2012 was genaturaliseerd tot Nederlander en de ingangsdatum van haar rechtmatig verblijf niet door de staatssecretaris kon worden vastgesteld. Hierdoor werd haar hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Wat betreft het hoger beroep van de staatssecretaris werd vastgesteld dat de aangevoerde argumenten niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden. De aangevoerde punten waren niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Daarom werd het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak bevestigd.

De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 472,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 466,00 opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Goldstein-Cassé, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201211858/1/V1.
Datum uitspraak: 9 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris),
2. [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 26 november 2012 in zaak nr. 12/17134 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de minister het daartegen door [de vreemdeling] gemaakte bezwaar uiteindelijk gegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [de vreemdeling] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en [de vreemdeling] hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
[de vreemdeling] en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van [de vreemdeling]
1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
1.1. Bij voormeld besluit van 26 april 2012 heeft de minister aan [de vreemdeling] een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van 27 juli 2010. [de vreemdeling] is op 4 september 2012 genaturaliseerd tot Nederlandse.
Niet valt in te zien hoe zij door haar hoger beroep, dat ziet op de overweging van de rechtbank dat de staatssecretaris niet bevoegd is de ingangsdatum van rechtmatig verblijf dat voortvloeit uit het Unierecht vast te stellen nu het nationale recht daarin niet voorziet, in een gunstiger positie kan geraken. Zij heeft derhalve geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep.
2. Het hoger beroep van [de vreemdeling] is kennelijk niet-ontvankelijk.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Slotoverweging
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [de vreemdeling] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [de vreemdeling] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Goldstein-Cassé, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Goldstein-Cassé
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2013
588.