ECLI:NL:RVS:2013:2489

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201304273/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door dagelijks bestuur en hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 oktober 2012 het beroep van [appellante] gegrond verklaarde en het besluit van het dagelijks bestuur van 28 februari 2012 vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand liet. Het dagelijks bestuur had op 22 juni 2011 de aanvraag van [appellante] voor een gehandicaptenparkeerkaart en een gemarkeerde parkeerplaats afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door [appellante] niet op correcte wijze te horen. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft ingeschakeld, omdat er een verschil van inzicht bestond tussen de medische adviezen van dr. J. Timmerman en dr. H.M. Koning over haar geschatte loopafstand.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 november 2013 behandeld. Tijdens de zitting is [appellante] bijgestaan door haar advocaat, mr. O.F.X. Roozemond, terwijl het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. J.R. Echteld. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht het standpunt van het dagelijks bestuur heeft gevolgd, dat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart. De rechtbank heeft de adviezen van Timmerman als inzichtelijk en gemotiveerd beoordeeld en heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is op 18 december 2013 uitgesproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201304273/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2012 in zaak nr. 12/1457 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur een aanvraag van [appellante] om een gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurder en een gemarkeerde gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. O.F.X. Roozemond, advocaat te Amersfoort, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.R. Echteld, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een nader stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven, alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door [appellante] niet op correcte wijze in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Reeds hierom is het beroep gegrond en komt het besluit van 28 februari 2012 voor vernietiging in aanmerking, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit evenwel in stand gelaten, omdat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
3. Naar ter zitting is vastgesteld is uitsluitend nog het betoog van [appellante] aan de orde dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft ingeschakeld, nu verschil van inzicht bestaat tussen dr. J. Timmerman en dr. H.M. Koning over de beantwoording van de vraag of zij wegens haar medische situatie in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart. De rechtbank heeft volgens [appellante] derhalve de rechtsgevolgen van het besluit van 28 februari 2012 ten onrechte in stand gelaten. Zij verzoekt de Afdeling alsnog een deskundige aan te wijzen dan wel de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
3.1. In het besluit van 22 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, aangezien haar geschatte loopafstand meer dan 250 meter is. Het dagelijks bestuur heeft aan dit standpunt een medisch advies van 17 juni 2011 ten grondslag gelegd dat is opgesteld door GGD-arts Timmerman.
In het besluit van 28 februari 2012 heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat de door [appellante] overgelegde verklaring van 8 juli 2011 van Koning, haar behandelend arts, niet tot een ander oordeel noopt. Daartoe heeft het dagelijks bestuur verwezen naar een nader advies van 19 september 2011, waarin Timmerman zijn eerdere advies heeft gehandhaafd, nu Koning in zijn verklaring uitsluitend heeft gesteld dat de loopafstand van [appellante] minder dan 250 meter is. Aan de stelling van [appellante] dat zij aan handinvaliditeit lijdt waardoor zij wordt beperkt in het gebruik van loophulpmiddelen en haar loopafstand minder dan 100 meter is, kan volgens het dagelijks bestuur niet de door haar gewenste betekenis worden gehecht, nu zij deze stelling niet nader heeft gemotiveerd.
In beroep heeft [appellante] een medische verklaring van 31 mei 2012 overgelegd waarin Koning heeft verklaard dat haar loopafstand beperkt is tot hooguit 100 meter. Timmerman is in een nader advies van 18 juni 2012 op dit stuk van Koning ingegaan en heeft geen reden gezien om terug te komen van zijn eerdere adviezen.
In hoger beroep heeft [appellante] op 10 oktober 2013 een door Koning op 4 september 2013 opgesteld nader medisch stuk ingediend waarin hij verklaart dat [appellante] geen afstand van 100 meter met de gebruikelijke loophulpmiddelen kan overbruggen omdat zij beperkt is in het gebruik van haar linkerhand.
Ter zitting heeft het dagelijks bestuur een door Timmerman opgesteld medisch stuk van 26 november 2013 overgelegd waarin hij verklaart dat de klachten die door Koning in het stuk van 4 september 2013 worden genoemd reeds bij de GGD bekend waren. Volgens Timmerman volgt niet uit het stuk van Koning dat het gebruik van loophulpmiddelen onmogelijk is, maar slechts dat het gebruik ervan beperkt is. Timmerman heeft geen reden gezien om terug te komen van zijn eerdere adviezen.
3.2. Voor zover [appellante] ter zitting heeft betoogd dat de overweging van de rechtbank dat haar aandoeningen geen verklaring kunnen zijn voor een ernstige loopbeperking met een loopafstand van minder dan 100 meter, een eigen oordeel van de rechtbank is, berust dat betoog op een onjuiste lezing van de uitspraak van de rechtbank. Deze overweging is een weergave van het standpunt van Timmerman. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het standpunt van Timmerman te twijfelen, nu [appellante] het oordeel van de rechtbank dat de adviezen van Timmerman op inzichtelijke wijze zijn onderbouwd en gemotiveerd, niet deugdelijk heeft bestreden. De enkele omstandigheid dat tussen Timmerman en Koning verschil van inzicht bestaat, is daartoe onvoldoende.
Eerst in hoger beroep heeft [appellante] haar stelling dat zij wegens handinvaliditeit beperkt is in het gebruik van loophulpmiddelen en haar loopafstand derhalve minder dan 100 meter is, nader gemotiveerd met de door Koning opgestelde verklaring van 4 september 2013. Daargelaten dat Koning in zijn eerdere verklaringen geen melding heeft gemaakt van handinvaliditeit en uit de verklaring van 4 september 2013 niet volgt dat [appellante] reeds ten tijde van de uitspraak van de rechtbank wegens haar handinvaliditeit beperkt gebruik kon maken van de gebruikelijke loophulpmiddelen, wordt in deze verklaring de handinvaliditeit niet nader geconcretiseerd en evenmin gemotiveerd in hoeverre deze handinvaliditeit tot een beperking van het gebruik van loophulpmiddelen leidt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zijn standpunt op de adviezen van Timmerman van 17 juni 2011, 19 september 2011 en 18 juni 2012 heeft mogen baseren. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een deskundige te benoemen om de medische situatie van [appellante] te laten onderzoeken. De rechtbank heeft voorts evenzeer terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich, gelet op deze adviezen van Timmerman, terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet aan de voorwaarden van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling voldeed en dat derhalve aanleiding bestond om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 februari 2012 in stand te laten.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
434-805.