ECLI:NL:RVS:2013:2490

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201304559/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • I.S. Vreken-Westra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerplaats door college van burgemeester en wethouders van Schagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 25 april 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [Appellante] had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats, welke door het college van burgemeester en wethouders van Schagen op 12 juni 2012 was afgewezen. Het college stelde dat [appellante] niet voldeed aan het vijfde criterium van hoge parkeerdruk in de directe omgeving, ondanks dat zij aan de andere criteria voldeed. Het college baseerde zijn besluit op een verkeersonderzoek dat aantoonde dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar waren binnen de maximale loopafstand van [appellante].

Tijdens de zitting op 28 november 2013 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B. Wernik, en het college werd vertegenwoordigd door mr. A.R. Wester. [Appellante] betoogde dat het verkeersonderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er niet op drukke momenten was gemeten. De rechtbank oordeelde echter dat het college de resultaten van het verkeersonderzoek terecht had gebruikt in zijn besluitvorming.

Daarnaast voerde [appellante] aan dat er bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten aanzetten om van de criteria af te wijken. De rechtbank oordeelde dat [appellante] voldoende oplossingen had voor haar bagage en dat een lage parkeerdruk geen reden was om af te wijken van de criteria. Het verzoek van [appellante] om de algemene gehandicaptenparkeerplaats te verplaatsen, werd buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201304559/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Schagen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/2603 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.R. Wester, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, voor zover thans van belang, moet de plaatsing van het bord E6 als bedoeld in bijlage 1 behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Bord E6 ziet op een gehandicaptenparkeerplaats.
Bij de uitvoering van zijn bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen betrekking hebbend op individuele gehandicaptenparkeerplaatsen, hanteert het college de volgende cumulatieve criteria aan de hand waarvan aanvragen om een gehandicaptenparkeerplaats worden beoordeeld:
1. De aanvrager beschikt niet over eigen parkeerruimte.
2. De aanvrager is in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart.
3. De aangevraagde individuele gehandicaptenparkeerplaats mag niet conflicteren met de geldende verkeersregels, de verkeersveiligheid en/of de verkeersdoorstroming ter plaatse.
4. Medische noodzakelijkheid.
5. Hoge parkeerdruk in de directe omgeving.
2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar, waarin het besluit van 12 juni 2012 tot afwijzing van de gehandicaptenparkeerplaats is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat [appellante] aan de eerste vier criteria voldoet, maar niet aan het vijfde criterium. Volgens het college blijkt uit een verkeersonderzoek waarbij de parkeerdruk rondom de woning van [appellante] is gemeten, dat er doorgaans voldoende vrije parkeerplaatsen zijn binnen de voor haar vastgestelde maximale loopafstand.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het onderzoek naar de parkeerdruk niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat niet is gemeten op drukke momenten, zoals ten tijde van de wekelijkse markt en op zaterdagavonden.
3.1. Bij de toetsing aan het vijfde criterium pleegt het college met inachtneming van de door een keuringsarts vastgestelde maximale loopafstand van de aanvrager de parkeerdruk in de nabije omgeving van diens woning te meten. Daarbij wordt op zes verschillende tijdstippen, waarvan tweemaal in de avonduren, tweemaal overdag en tweemaal in het weekend, gemeten hoeveel parkeerplaatsen beschikbaar zijn binnen de maximale loopafstand. Indien bij een van de zes telonderzoeken minder dan twee parkeerplaatsen beschikbaar zijn, is volgens het college de parkeerdruk hoog. De keuringsarts heeft de maximale loopafstand van [appellante] zonder bagage vastgesteld op 60 tot 80 meter. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college van deze maximale loopafstand mocht uitgaan. Het college heeft het verkeersonderzoek binnen een cirkel met een straal van die afstand van de woning van [appellante] laten uitvoeren. Er is driemaal in de avonduren gemeten en driemaal overdag, waarbij tweemaal in het weekend. Uit het verkeersonderzoek is gebleken dat bij alle tellingen minimaal zeven parkeerplaatsen beschikbaar waren binnen een cirkel met een straal van 60 meter van de woning van [appellante].
De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het verkeersonderzoek op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het college het verkeersonderzoek derhalve aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen, nu [appellante] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat op drukke momenten geen parkeerplaatsen beschikbaar zijn en het verkeersonderzoek derhalve niet representatief is te achten. [appellante] heeft haar stelling dat bezoekers van de in het centrum van Schagen gehouden wekelijkse markt en uitgaanspubliek op zaterdagavond hun auto’s buiten het centrum in de buurt van haar woning parkeren, niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat bij het verkeersonderzoek wel - tweemaal - op vrijdagavond is gemeten en dit evenzeer een uitgaansavond is. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de parkeerdruk binnen de maximale loopafstand van de woning van [appellante] niet hoog is, zodat zij niet aan het vijfde criterium voldoet.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college van de gehanteerde criteria had moeten afwijken. Daartoe voert zij aan dat zij veelal bagage of boodschappen bij zich heeft en dan slechts twintig meter kan lopen. Voorts valt niet in te zien waarom het college haar geen gehandicaptenparkeerplaats had kunnen toewijzen ingeval geoordeeld wordt dat de parkeerdruk niet hoog is, nu de andere bewoners en weggebruikers in dat geval niet in hun belangen worden geschaad, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft overwogen dat van [appellante] mag worden gevergd dat zij voor haar bagage een oplossing zoekt door bijvoorbeeld kort voor de deur te parkeren of een rolkoffer te gebruiken. [appellante] heeft bestreden dat zij kort voor de deur kan parkeren. Ter zitting is evenwel gebleken dat [appellante] reeds gebruik maakt van een rolkoffer om haar bagage te vervoeren. De enkele stelling van [appellante] dat haar bagage niet altijd in de rolkoffer past, is onvoldoende om het gebruik daarvan niet als een toereikende oplossing aan te merken. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat een lage parkeerdruk voor het college geen reden dient te zijn om af te wijken van de gehanteerde criteria, aangezien dit een omkering van de praktijk zou inhouden, waarbij een parkeerplaats aan het algemeen verkeer wordt onttrokken terwijl daartoe geen directe noodzaak bestaat, waarvan een onwenselijke precedentwerking zou uitgaan. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waarin het college reden had moeten zien om de aanvraag in afwijking van het vijfde criterium alsnog toe te wijzen.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellante] heeft verzocht om de algemene gehandicaptenparkeerplaats in de buurt van haar woning te verplaatsen en deze te voorzien van een onderbord met haar kenteken, wordt overwogen dat dit verzoek buiten de omvang van het geding valt en derhalve buiten beschouwing dient te blijven.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
434-805.