201305067/1/R1.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tubbergen,
en
de raad van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Tubbergen, scholengemeenschap Canisius" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2013, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Rutjes en ing. M. Proper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een uitbreiding van het terrein van de Scholengemeenschap Canisius aan de Beatrixstraat en maakt het mogelijk dat op deze uitbreiding een fietsenstalling wordt gerealiseerd.
3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor instellingen en voorzieningen op medisch, sociaal-cultureel, educatief of religieus gebied dan wel op het gebied van openbaar bestuur, met bijbehorende bouwwerken, (parkeer)voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
Ingevolge lid 3.2 is bouwen uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
a. gebouwen zijn niet toegestaan;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
- erfafscheidingen 1 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
Ingevolge lid 3.3 is de ingebruikname van gronden en bouwwerken in overeenstemming met artikel 3, lid 3.1, en lid 3.2 slechts toegestaan, mits een haag, zoals weergegeven in paragraaf 2.2 van de plantoelichting, is aangeplant en in stand wordt gelaten. De aanplant moet plaatsvinden in het eerstvolgende plantseizoen na het in werking treden van dit bestemmingsplan.
4. [appellant] betoogt dat in 2002 met de gemeente is afgesproken dat bij uitbreiding van de Scholengemeenschap Canisius niet buiten de zichtlijnen wordt gebouwd en dat de bestemming "Groen" behouden blijft.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van gemaakte afspraken. Hij stelt dat de in 2002 gemaakte afspraken betrekking hebben op het plaatsen van tijdelijke noodunits en een tijdelijke uitbreiding van het gebouw. Voorts betoogt de raad dat los van bestaande afspraken op basis van gewijzigde inzichten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een andere afweging aangewezen kan zijn.
4.2. Niet in geschil is dat de door [appellant] bedoelde zichtlijnen liggen in het verlengde van de Beatrixstraat en een deel van de Doctor Schaepmanstraat. De zichtlijnen begrenzen globaal de bestaande bebouwing van de school aan de Beatrixstraat.
Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief van 13 juni 2002 bevestigd dat de burgemeester op 4 juni 2002 tijdens een voorlichtingsbijeenkomst over de tijdelijke plaatsing van noodlokalen voor de Scholengemeenschap Canisius heeft toegezegd dat buiten de zichtlijnen geen definitieve bebouwing wordt gerealiseerd. Voorts is deze toezegging vermeld in het verslag van de hoorzitting op 3 juli 2002 inzake noodunits voor de Scholengemeenschap Canisius. Ook is deze toezegging vermeld in een brief van het college van burgemeester en wethouders van 22 juli 2002. In die brief is ook ingegaan op de mogelijkheid van een fietsenstalling in de hoek van de Hardenbergerweg en de Huyerenseweg waarbij echter is aangegeven dat daaraan bezwaren zijn verbonden.
Ter zitting heeft de raad gesteld dat de fietsenstalling wordt uitgevoerd in de vorm van in de bodem geplaatste klemmen. Verder wordt op de erfafscheiding een haag geplant. De Afdeling stelt vast dat de planregels een gebouw niet toestaan. Voorts wordt daarin verwezen naar paragraaf 2.2 van de plantoelichting waarin is aangegeven dat een haag met een hoogte van ten minste 1,2 m om de fietsen zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken, zal worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling stelt de raad terecht dat de toezegging betrekking heeft op het plaatsen van tijdelijke noodunits en een tijdelijke uitbreiding van het gebouw. De in de planregel voorziene mogelijkheid een fietsenstalling te realiseren is niet in strijd met de toezegging. Het betoog van [appellant] faalt.
5. Ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat de beoogde situering van de fietsenstalling tot gevolg heeft dat onveilige situaties ontstaan, omdat de uitrit naar de weg ongunstig is gelegen.
5.1. Uit de verbeelding blijkt dat de uitrit naar de openbare weg zich bevindt in de buitenbocht op de plaats waar de Beatrixstraat overgaat in de Doctor Schaepmanstraat. Ter plaatse bevindt zich geen kruising met een andere weg. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat het plan geen verkeersonveilige situatie tot gevolg heeft.
6. Voorts heeft [appellant] ter zitting aangevoerd dat de beoogde situering van de fietsenstalling tot gevolg heeft dat het zicht op de omgeving verslechtert.
6.1. Wat betreft het zicht op de omgeving blijkt dat de Scholengemeenschap Canisius is gelegen aan de rand van Tubbergen tussen de Hardenbergerweg en de Huyerenseweg en de bocht waar de Beatrixstraat overgaat in de Doctor Schaepmanstraat. Het plan maakt het mogelijk dat de fietsenstalling buiten de zichtlijnen in het zuidwesten van het plangebied aan de rand van een groenstrook wordt gerealiseerd. De woning van [appellant] bevindt zich op ongeveer 30 m van de grens van het plangebied waar de beoogde locatie van de fietsenstalling kan worden gerealiseerd.
De Afdeling overweegt dat geen recht op vrij uitzicht bestaat. Het plan heeft tot gevolg dat [appellant] recht vanuit zijn woning zicht heeft op het zuidwestelijke deel van het plangebied. Artikel 3, lid 3.3, van de planregels voorziet ter plaatse in een groene haag als erfafscheiding. Voor zover [appellant] meer in het algemeen heeft gewezen op het belang van het zicht op dit deel van Tubbergen, geldt eveneens dat het zicht op het plangebied in hoofdzaak wordt bepaald door de op grond van de planregels aan te brengen groene haag.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de ontwikkeling die het plandeel mede mogelijk maakt dan aan het belang van [appellant] bij het handhaven van het bestaande zicht op de omgeving van de Scholengemeenschap Canisius.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voorts betoogt [appellant] dat het besluit schade tot gevolg heeft.
8.1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan slechts tot toewijzing van een verzoek om schadevergoeding worden overgegaan bij gegrondverklaring van het beroep.
8.2. Nu het beroep ongegrond is, dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
191.