ECLI:NL:RVS:2013:2497

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201305220/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zegheweg en de rechtsgeldigheid van de bestemmingen voor wonen en bedrijf

Op 18 december 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Zegheweg" dat op 28 maart 2013 door de raad van de gemeente Woudenberg is vastgesteld. Appellant, wonend te Woudenberg, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij betoogt dat de bestemmingen "Wonen" en "Bedrijf - 2" voor zijn perceel onterecht zijn vastgesteld. Hij stelt dat de bedrijfswoning ten onrechte een woonbestemming heeft gekregen en dat de schuur achter de woning onterecht als bijgebouw is aangemerkt. Tevens voert hij aan dat de buitenruimte bij de woonbestemming niet als behorende bij de bedrijfsvoering is aangemerkt en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de toekomstige samenvoeging van percelen.

De raad van de gemeente Woudenberg heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de woning op het perceel als burgerwoning wordt gebruikt en dat de schuur niet voor bedrijfsdoeleinden wordt aangewend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2013, waar zowel appellant als de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de raad de bestemmingen op juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de woning als bedrijfswoning had moeten worden aangemerkt. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de schuur niet als bedrijfsruimte kan worden aangemerkt en dat de buitenruimte bij de woonbestemming niet ten onrechte niet als bedrijfsbestemming is aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 december 2013.

Uitspraak

201305220/1/R3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Woudenberg,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Woudenberg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zegheweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door I.K. Kuperus en M. Valé, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het beroep van [appellant], zoals ter zitting bevestigd, heeft in de eerste plaats betrekking op de vaststelling van de bestemmingen "Wonen" en "Bedrijf - 2" voor zijn perceel [locatie] te Woudenberg. Hij betoogt dat aan de bedrijfswoning ten onrechte een woonbestemming is toegekend. De schuur die achter de woning staat en onderdeel is van de bedrijfsvoering, is ten onrechte aangemerkt als bijgebouw bij de woning. Daarnaast is de buitenruimte bij de bestemming "Wonen" ten onrechte niet aangemerkt als behorende bij de bedrijfsvoering. [appellant] stelt voorts dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de percelen [locatie] en [locatie]a juridisch weliswaar zijn gesplitst, maar dat de percelen in de toekomst weer zullen worden samengevoegd en dus als één geheel hadden moeten worden aangemerkt. Verder betoogt [appellant] dat het plandeel slechts bedrijven toestaat in milieucategorie 1 en 2, terwijl op het perceel een aannemersbedrijf in milieucategorie 3 wordt geëxploiteerd. Hij stelt hierdoor belemmerd te worden in zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Hierbij is van belang dat het beroep van [appellant] in de tweede plaats is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de westzijde van de Zegheweg. Hij voert daartoe aan dat ten onrechte binnen een afstand van 70 m van zijn bedrijf woningbouw wordt mogelijk gemaakt. Daarbij is geen rekening gehouden met de hindercirkel aan de oostzijde van het bedrijf.
[appellant] voert voorts aan dat het plan niet zorgvuldig is voorbereid, nu de raad zich heeft gebaseerd op informatie die hij heeft verkregen bij een bedrijfsbezoek in 2011, dat slechts betrekking heeft op een momentopname. Daarnaast heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan ten onrechte gebaseerd op het op 4 augustus 2005 uitgebrachte rapport "Akoestisch onderzoek 3 bedrijven aan de Zegheweg te Woudenberg" dat in opdracht van de gemeente Woudenberg is verricht door Syncera De Straat B.V. (hierna: het akoestisch rapport). Volgens [appellant] is het akoestisch rapport gedateerd en zijn de uitbreidingsmogelijkheden op het perceel buiten beschouwing gelaten.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woning op het perceel wordt gebruikt als burgerwoning, zodat er geen aanleiding is om de woning als bedrijfswoning te bestemmen. Ten aanzien van de bebouwing achter de woning stelt de raad dat het gaat om een bijgebouw bij de woning dat in gebruik is als garage en opslagruimte, dat als zodanig is bestemd. Volgens de raad wordt het bijgebouw niet gebruikt voor bedrijfsdoeleinden waarvoor een bedrijfsbestemming noodzakelijk is. Voorts is er volgens de raad voldoende ruimte voor buitenopslag op het perceel. Verder stelt de raad dat er geen beperkingen zijn in uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf ten opzichte van het voorheen geldende plan "Bedrijventerrein".
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de woning op het perceel [locatie] reeds leidt tot een beperking van de geluidruimte en daarmee van het gebruik van het perceel voor bedrijfsdoeleinden. De voorziene woningen zorgen volgens de raad niet voor een extra beperking.
2.2. Het perceel [locatie] ligt aan de oostzijde van de Zegheweg. Het westelijke gedeelte van het perceel heeft de bestemming "Wonen" en een bouwvlak. Het oostelijke gedeelte van het perceel heeft de bestemming "Bedrijf - 2" en een bouwvlak.
De voorziene woningen liggen aan de westzijde van de Zegheweg. De afstand tussen de bedrijfslocatie op het perceel [locatie] en de gevel van de dichtstbij gelegen voorziene woning bedraagt ongeveer 47 m.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - 2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de categorie 1 en 2, zoals genoemd in de bij deze regels als bijlage behorende Staat van Inrichtingen, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen en bij het bedrijf behorende kantoorruimte.
Ingevolge lid 3.2, onder a, mogen binnen deze bestemming gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met dien verstande dat de gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.4 wordt tot een gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval gerekend:
(…);
- de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
- de opslag van rij- of voertuigen die voor de sloop bestemd zijn of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of de opslag van daaruit reeds gesloopte materialen;
(…).
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Ingevolge lid 8.2, onder 8.2.1, mogen op de tot "Wonen" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming.
Ingevolge het bepaalde onder 8.2.2, onder a, dienen hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde onder 8.2.3, onder d, mag de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van bij een woning behorende bijgebouwen maximaal 45 m² bedragen.
Ingevolge het bepaalde onder e mag in afwijking van het bepaalde onder d de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de woning ten oosten van de Zegheweg 150 m² bedragen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.4, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
2.3. De Afdeling heeft bij uitspraak van 10 februari 2010, zaak nr. 200903635/1/R2, inzake het bestemmingsplan "Bedrijventerrein" dat betrekking had op onder meer het perceel [locatie], overwogen dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht, in het kader van de goedkeuring van dat plan, de bestemming "Woondoeleinden -W-" voor de woning op het perceel - gelet op het bestaande, feitelijke gebruik van het desbetreffende gebouw als woning - passend heeft kunnen achten. [appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan thans ten aanzien van de vaststelling van dit plandeel door de raad anders zou moeten worden geoordeeld. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de woning bestemd had moeten worden als bedrijfswoning.
2.4. Wat betreft de schuur achter de woning is tussen partijen niet in geschil dat deze in 1989 is vergund als garage, berging, hobbyruimte, waslokaal en houthok en een omvang heeft van ongeveer 140 m². Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat de schuur is ingericht als werkplaats ten behoeve van een aannemersbedrijf en dat daarvoor een bedrijfsbestemming noodzakelijk is. Volgens de raad is bij het bedrijfsbezoek op 8 november 2011 gebleken dat de schuur in gebruik is als garage en opslagruimte. Hij stelt dat de in de schuur aanwezige machines zowel bedrijfsmatig als hobbymatig kunnen worden gebruikt en dat de schuur naar aard en omvang niet kan worden aangemerkt als een bedrijf. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schuur ten tijde van de vaststelling van het plan in gebruik was als bedrijfsruimte. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat de buitenruimte bij de woonbestemming een bedrijfsbestemming had moeten krijgen. Hierbij is van belang dat kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij de woonbestemming zijn toegestaan. Het betoog dat de schuur die achter de woning staat en de buitenruimte bij de woonbestemming ten onrechte geen bedrijfsbestemming hebben gekregen, faalt.
2.5. Voor zover [appellant] betoogt dat bedrijfsopslag binnen de bedrijfsbestemming niet als zodanig is bestemd, is daarvan niet gebleken. De bestemming "Bedrijf - 2" sluit het gebruik van de als zodanig aangewezen gronden voor opslag, anders dan genoemd in artikel 3, lid 3.4, van de planregels, niet uit. Het betoog faalt.
2.6. Over het betoog dat de percelen [locatie] en [locatie]a als één geheel hadden moeten worden aangemerkt en hiermee geen rekening is gehouden, is van belang dat [appellant] heeft gesteld dat de percelen gezamenlijk moeten worden gezien als familie-eigendom. Evenwel is niet gebleken dat de bedrijfsvoering van [appellant] zich uitstrekt tot het perceel [locatie]a dan wel dat hij mede-eigenaar is van dat perceel. Ten tijde van de vaststelling van het plan bestond derhalve onvoldoende aanleiding voor de raad om bij de afwegingen over de toe te kennen bestemmingen deze percelen als één geheel te beschouwen. Dat het perceel in eigendom is van een ander familielid, maakt dit niet anders. Het betoog faalt.
2.7. Uit de planregels volgt dat op het perceel [locatie], voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - 2", bedrijvigheid tot maximaal categorie 2 is toegestaan voor zover deze bedrijven zijn opgenomen in de als bijlage bij de planregels opgenomen Staat van Inrichtingen. In de Staat van Inrichtingen zijn aannemersbedrijven met werkplaats in milieucategorie 2 opgenomen, waarbij een bedrijfsvloeroppervlakte is toegestaan van maximaal 1000 m². In de plantoelichting staat dat bij het bedrijfsbezoek in 2011 is gebleken dat de werkzaamheden van het ter plekke als huurder aanwezige aannemersbedrijf Van Dijk voornamelijk plaatsvinden op een andere locatie. De werkzaamheden die op het betreffende perceel plaatsvinden kunnen als voorbereidende werkzaamheden worden aangemerkt. Daarnaast wordt slechts een gedeelte van het perceel gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. De bedrijfsactiviteiten worden verricht in de gebouwen en op het achterterrein. Het totale bedrijfsoppervlak op het perceel bedraagt ongeveer 982 m². Gelet hierop kunnen de bedrijfsactiviteiten voor zover deze zijn aan te merken als behorend tot het aannemersbedrijf worden aangemerkt als categorie 2, aldus de plantoelichting.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat het in de planregeling mogelijk maken van bedrijven tot en met categorie 2 een verruiming is ten opzichte van het voorheen geldende plan, omdat in dat plan enkel ambachtelijke bedrijven waren toegestaan. Voorts is ter zitting vastgesteld dat de oppervlakte van het bouwvlak binnen de bestemming "Bedrijf - 2" niet is verminderd ten opzichte van het voorheen geldende plan. De bestaande, legale bebouwing is in het bouwvlak opgenomen met enige uitbreidingsruimte. Niet is gebleken dat voor de bedrijfsactiviteiten die thans op het perceel worden uitgevoerd een grotere oppervlakte nodig is. Gelet op het voorgaande, heeft de raad het bedrijf in redelijkheid kunnen aanmerken als een categorie 2 bedrijf. Het betoog faalt.
2.8. Over de voorziene woningbouw en milieuzonering staat in de plantoelichting dat het gebied aan de westzijde van de Zegheweg is aan te merken als rustige woonwijk. Tussen de bedrijfsbestemming en de voorziene woningen geldt met betrekking tot het aspect geluid een richtafstand van 30 m. Nu de afstand tussen de bedrijfsbestemming op het perceel [locatie] en de gevel van de dichtstbij gelegen voorziene woning ongeveer 47 m bedraagt, wordt aan deze richtafstand voldaan. Voor zover [appellant] betoogt dat geen rekening is gehouden met de hindercirkel aan de oostzijde van het bedrijf, is van belang dat de gronden aan de oostzijde een agrarische bestemming hebben, waarvoor geen richtafstand met bijbehorende contour geldt.
De raad heeft toegelicht dat het akoestisch rapport destijds is opgesteld ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Het Groene Woud". In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de toen geldende en bekende milieusituatie op de percelen [locatie] en [locatie]a, waarbij de woning op [locatie] nog werd aangemerkt als bedrijfswoning. De raad heeft het onderzoeksrapport daarom niet aan het plan ten grondslag gelegd. Aan de omstandigheden dat het onderzoeksrapport gedateerd is en de uitbreidingsmogelijkheden op het perceel buiten beschouwing zijn gelaten, zoals [appellant] stelt, komt, gelet op het voorgaande, geen betekenis toe.
De betogen van [appellant] dat ten onrechte binnen een afstand van 70 m van de bedrijfsvoering woningbouw wordt mogelijk gemaakt en dat aan de oostzijde van de bedrijfsvoering geen hindercirkel is opgenomen, falen.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
350-662.