ECLI:NL:RVS:2013:2512

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201307379/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.G. Drupsteen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Bp Bûtengebiet Dongeradeel

Op 13 december 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekers en de raad van de gemeente Dongeradeel. De zaak betreft het bestemmingsplan "Bp Bûtengebiet Dongeradeel", dat op 27 juni 2013 door de raad is vastgesteld. Verzoekers, waaronder [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken op 28 november 2013 ter zitting behandeld.

Verzoeker sub 1 betoogde dat de functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok" onterecht is, omdat het hok ten opzichte van de voorheen bestaande situatie is verplaatst en nu brandgevaar en verkeersveiligheidsrisico's met zich meebrengt. De voorzitter oordeelde dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bezwaren van verzoeker sub 1 en dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust. Daarom werd de voorlopige voorziening getroffen.

Verzoekers sub 2A en sub 2B hebben bezwaar tegen de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister" en betogen dat het bestemmingsplan niet voldoende waarborgt dat alleen vergunde mestvergistingsinstallaties worden toegelaten. De voorzitter wees hun verzoek af, omdat de afstand tot de dichtstbijzijnde woonbebouwing meer dan 100 meter bedraagt en de milieugevolgen door de vereiste omgevingsvergunningen worden gereguleerd.

De voorzitter heeft de raad van de gemeente Dongeradeel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker sub 1 en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 december 2013.

Uitspraak

201307379/2/R4.
Datum uitspraak: 13 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Ternaard, gemeente Dongeradeel,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], wonend te Hantumhuizen, gemeente Dongeradeel,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Dongeradeel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bp Bûtengebiet Dongeradeel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 november 2013, waar [verzoeker sub 1], in persoon, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], vertegenwoordigd door [verzoeker sub 2A] in persoon en bijgestaan door mr. J.A. Wols, en de raad, vertegenwoordigd door G. Huttinga, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het beroep van [verzoeker sub 1] is gericht tegen de functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok", in het bijzonder tegen de situering van de gronden waarop deze aanduiding betrekking heeft. Hij betoogt dat het hok ten opzichte van de voorheen bestaande situatie in zuidwestelijke richting is verplaatst, waardoor het hok geheel achter zijn woning op het adres [locatie sub 1] komt te staan, en de band met [locatie sub 2], waarbij het hok behoort, verliest. Voorts betoogt hij dat de verplaatsing tot brandgevaar leidt, omdat het hok vlak naast een elektriciteitshuisje komt te staan. Ook komt volgens [verzoeker sub 1] de verkeersveiligheid in gevaar, omdat de deur van het hok opent op het verkeersareaal.
2.1. In het plan is een bouwvlak opgenomen met de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok". De omringende gronden hebben de bestemming "Verkeer". Het bouwvlak is bij de vaststelling van het plan door de raad bij amendement toegevoegd. Gelet op de toelichting daarbij is dit gebeurd op verzoek van [partij], eigenaar van [locatie sub 1] en het hok, die het bestaande hok wenst te vervangen door een soortgelijk nieuw bouwwerk, en die daarbij heeft verzocht om het nieuwe hok 1,82 meter ten zuidwesten van het bestaande hok te mogen plaatsen.
2.2. Door de verplaatsing in zuidwestelijke richting komt het hok vrijwel geheel voor de woning van [verzoeker sub 1] te staan. De raad heeft het besluit om de verplaatsing toe te staan alleen gemotiveerd met de mededeling dat [partij] hierom heeft verzocht. Ter zitting heeft [partij] toegelicht dat hij deze verplaatsing wenst in verband met zijn uitzicht. Niet is gebleken dat de raad ook de bezwaren van [verzoeker sub 1] bij zijn afweging heeft betrokken. Nu niet duidelijk is waarom de raad aan het belang van [partij] bij het uit zijn uitzicht verplaatsen van zijn hok meer gewicht heeft toegekend dan aan de belangen van [verzoeker sub 1] ziet de voorzitter grond voor de verwachting dat in de bodemzaak zal worden geoordeeld dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het beroep van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] heeft betrekking op de bestemmingsregeling ter plaatse van [locatie sub 3] te Hantumhuizen, waar het agrarisch bedrijf van de Maatschap Van Oosten-Schuurmans is gevestigd. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat ingevolge de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister" de aldaar aanwezige mestvergistingsinstallatie als zodanig is bestemd. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] betogen dat door het plan niet alleen de bestaande vergunde mestvergistingsinstallatie wordt toegelaten, maar ook de bestaande illegale uitbreiding van de mestvergistingsinstallatie. Zij stellen dat in het plan onvoldoende is gewaarborgd dat slechts vergunde mestvergistingsinstallaties toegelaten worden. Ter zitting hebben zij toegelicht dat in artikel 3 van de planvoorschriften is bepaald dat bestaande bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zijn toegelaten. Volgens hen is dat verwarrend omdat bedoeld was dat bestaande vergunde mestvergistingsinstallaties zijn toegelaten, terwijl dit niet blijkt uit de planregel.
Zij betogen dat een mestvergistingsinstallatie niet past op deze locatie in de directe nabijheid van het dorp, en ook niet op het platteland. In dit verband betogen zij dat de mestvergistingsinstallatie tot een aantasting van de landschappelijke waarden van Hantumhuizen leidt. Voorts betogen zij dat de mestvergistingsinstallatie leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat, door de veroorzaakte geurhinder, geluidhinder, toename van het verkeer, afvalstoffen en daardoor aangetrokken ongedierte en de aantasting van hun uitzicht. Ook betogen zij dat de veiligheid van omwonenden onvoldoende gewaarborgd is, gelet op het risico dat zich explosies voordoen.
2.5. In de planregels is de volgende regeling ten aanzien van mestvergistingsinstallaties opgenomen:
In artikel 1, onder 23, is "bestaand" gedefinieerd als: bestaand: ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wabo aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik: bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan.
In artikel 3, lid 3.2.3 is bepaald dat voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie (daaronder mede verstaan de hiervoor benodigde bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, cosubstraten of digistaat) de volgende regels gelden:
a. bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister";
b. de oppervlakte en de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zal ten hoogste de bestaande oppervlakte en bouwhoogte bedragen.
Ingevolge lid 3.3.1 kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a en b en toestaan (lees: toegestaan) dat bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie bij een agrarisch bedrijf worden toegestaan of de bestaande oppervlakte en/of bouwhoogte van bouwwerken worden vergroot, mits:
a. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
b. de bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak;
c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 1500 m² zal bedragen, exclusief de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, cosubstraten of digistaat;
d. de bouwhoogte van platen en bassins voor mestopslag ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 2,50 m zal bedragen;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
f. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4.
g. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
Ingevolge lid 3.4 wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergister" of gebruik dat na afwijking is toegestaan.
Ingevolge lid 3.5.1 kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie met de daarbij behorende bebouwing, mits:
a. het bedrijf voor minimaal 60% gebruik maakt van mest afkomstig van het eigen bedrijf;
b. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwvlak gelegen binnen een bouwperceel;
c. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
d. er sprake is van een agrarisch bouwperceel dat gelegen is aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
2.6. Volgens de toelichting is in het bestemmingsplan een aparte regeling (binnenplanse afwijking) opgenomen voor een biomassa-/ mestvergistinginstallatie, zodat uit ruimtelijk oogpunt sturing aan deze ontwikkeling kan worden gegeven. Ook uit oogpunt van handhaving biedt een aparte regeling meer houvast. Zodoende kan rekening gehouden worden met landschappelijke en verkeersaspecten, alsmede met de milieusituatie (geluid, lucht, externe veiligheid) en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
2.7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is gelet op de hiervoor weergegeven regeling voldoende gewaarborgd dat mestvergistingsinstallaties alleen met de benodigde vergunningen aanwezig mogen zijn, mogen worden opgericht en mogen worden uitgebreid. Uit de definitie van "bestaand" blijkt voldoende duidelijk dat een bouwwerk of gebruik alleen als bestaand wordt aangemerkt indien dit bij of krachtens de Woningwet of Wabo is toegestaan.
2.8. De voorzitter ziet in hetgeen is aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een bestemming heeft kunnen kiezen waardoor de bestaande en vergunde mestvergistingsinstallatie als zodanig wordt bestemd. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat de door [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] gestelde milieugevolgen specifiek worden gereguleerd door de vereiste omgevingsvergunning. De voorzitter neemt voorts in aanmerking dat de mestvergistingsinstallatie weliswaar in de nabijheid van het dorp ligt, maar dat de afstand van de gronden waar een mestvergistingsinstallatie is toegelaten tot de dichtstbijzijnde woonbebouwing, blijkens de verbeelding, toch meer dan 100 meter bedraagt. Voor het oordeel dat de afstand tot de woonbebouwing ontoelaatbaar gering is, ziet de voorzitter gelet daarop voorshands geen aanleiding. Gelet op al het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] af te wijzen.
3. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
4. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Dongeradeel van 27 juni 2013, kenmerk , voor zover het dit ziet op het plandeel met de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol hok" gelegen ter hoogte van [locatie sub 1] en [..];
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Dongeradeel tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 423,60 (zegge: vierhonderddrieëntwintig euro en zestig cent);
IV. gelast dat de raad van de gemeente Dongeradeel aan [verzoeker sub 1] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013
539.