201309049/2/R1.
Datum uitspraak: 9 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Midden" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 november 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [verzoeker A], en de raad, vertegenwoordigd door C.G. Hogenkamp en mr. H. Grootveld-Teune, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plangebied bestaat globaal uit het gebied tussen Cruquius en Zwaanshoek en het gebied tussen de Nieuwe Bennebroekerweg en de N207, voor zover buiten de diverse kernen gelegen. Het gebied heeft overwegend een agrarische functie en maakt deel uit van het agrarisch kerngebied van Haarlemmermeer. Het plan biedt mogelijkheden voor verbreding van de agrarische hoofdfunctie.
3. [verzoeker] richt zijn verzoek tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - Voormalig agrarisch bedrijf" voor zijn perceel [locatie A] te Nieuw-Vennep. Hij betoogt dat sprake is van een spoedeisend belang omdat hij als gevolg van deze bestemming zijn agrarische activiteiten op dit perceel, te weten het houden en fokken van schapen en pluimvee, niet kan voortzetten. Ook meent hij als gevolg van het plan het stallen van caravans en de verhuur van stallingsruimte te moeten staken. [verzoeker] betoogt dat de inwerkingtreding van het plan zal leiden tot nadelige gevolgen voor hem.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een agrarisch bedrijf ter plaatse, maar dat het bestaande agrarische gebruik door [verzoeker] is toegestaan binnen de bestemming "Wonen - Voormalig agrarisch bedrijf". Het stallen van caravans is, evenals onder het voorgaande plan, niet toegestaan. Wel kan voor een dergelijk gebruik een omgevingsvergunning voor het afwijken van het plan worden verleend, aldus de raad.
5. Aan de gronden van het perceel [locatie A] is onder meer de bestemming "Wonen - Voormalig agrarisch bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 34, lid 34.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor wonen, beroep en praktijk aan huis, […] met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, toegangspaden, verhardingen en parkeren.
6. Ter zitting is door de raad verklaard dat het agrarisch gebruik door [verzoeker], te weten het houden en fokken van ongeveer 40 schapen en 30 kippen, binnen de toegekende woonbestemming is toegestaan en dat handhaving niet aan de orde kan zijn. Gelet hierop overweegt de voorzitter dat in zoverre geen sprake zal zijn van onomkeerbare gevolgen voor [verzoeker] in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure. Naar de raad ter zitting heeft gesteld zijn het stallen van caravans en het in gebruik geven van stallingsruimte op grond van het vorige en het thans voorliggende plan zonder omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 34, lid 34.4.2, van de planregels niet toegestaan. [verzoeker] heeft dit niet weersproken. De raad heeft ter zitting evenwel gesteld dat dit gebruik niet zal worden gehandhaafd en door [verzoeker] ongewijzigd kan worden voortgezet tot aan de behandeling van het beroep in de bodemprocedure. Gelet hierop brengt de inwerkingtreding van het plan ook in zoverre geen onomkeerbare gevolgen met zich voor [verzoeker].
7. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een spoedeisend belang. De voorzitter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2013
371-667.