ECLI:NL:RVS:2013:2524

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201308875/1/A4 en 201308875/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in Schildersbuurt Noord te Den Haag

Op 6 augustus 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Schildersbuurt Noord. Tegen dit besluit heeft de appellante, wonend te Den Haag, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 29 oktober 2013 ter zitting behandeld, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.M. Stevers, en het college werd vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en S.F. Lakhichand.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college de randvoorwaarden voor de plaatsing van de ORAC's correct heeft gehanteerd. De appellante betoogde dat de plaatsing van de ORAC's ter hoogte van haar woning onveilige verkeerssituaties kan veroorzaken en dat dit leidt tot geluid- en stankoverlast. Het college heeft echter betoogd dat de verkeersdrukte niet zodanig is dat dit een probleem vormt en dat de ORAC's op een manier zijn geplaatst die de overlast minimaliseert.

De voorzitter concludeert dat de appellante geen concrete gegevens heeft overgelegd die haar stellingen onderbouwen. Ook het voorstel van de appellante voor een alternatieve locatie werd door het college als ongeschikt bestempeld, omdat dit ook zou leiden tot onveilige situaties en het verlies van parkeerplaatsen. Uiteindelijk heeft de voorzitter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201308875/1/A4 en 201308875/2/A4.
Datum uitspraak: 10 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Schildersbuurt Noord te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.M. Stevers, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en S.F. Lakhichand, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzitter het onderzoek heropend. Van de zijde van het college zijn desverzocht nadere stukken ontvangen. Deze zijn toegezonden aan [appellante], die op deze stukken heeft gereageerd. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de voorzitter het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 onder meer de Schildersbuurt Noord (buurt nr. 16) aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik moet gaan worden gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC's in de Van Dijckstraat op locatie [...]. Deze locatie is gesitueerd ter hoogte van de woning van [appellante] aan de [locatie].
3. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de - als beleidsregels aan te merken - randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden) gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!)
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!)
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.
4. Niet is betwist dat het college deze randvoorwaarden ten grondslag mocht leggen aan het plaatsingsplan.
5. [appellante] betoogt dat het college bij het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat ter hoogte van haar woning twee ORAC's worden geplaatst. Daartoe voert zij aan dat de Van Dijckstraat een relatief drukke verkeersstraat is en dat de plaatsing van de ORAC's op deze locatie onveilige verkeerssituaties kan veroorzaken, temeer nu een lichtmast is verwijderd om de plaatsing van de ORAC's mogelijk te maken. Verder voert zij aan dat een parkeerplaats verloren gaat en dat de stoep ter plaatse van haar woning smaller wordt, waardoor de bereikbaarheid voor voetgangers en gebruikers met een rollator verminderd wordt. De aanwezigheid van de ORAC's op deze locatie leidt ook tot geluid- en stankoverlast, aldus [appellante].
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de verkeersdrukte in de Van Dijckstraat niet zodanig groot is dat dit een rol speelt bij de plaatsing van de ORAC's. Ter zitting is door het college toegelicht dat de lichtmast naar de overkant van de straat is verplaatst zodat de straatverlichting op deze locatie niet is verminderd. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de ORAC's in het parkeervak geplaatst worden, zodat dit geen invloed heeft op de breedte van de stoep. In de Nota van antwoord op de ingebrachte zienswijzen heeft het college voorts toegelicht dat de parkeerdruk op wijkniveau wordt beoordeeld en dat de parkeerdruk in Schildersbuurt Noord na de plaatsing van de ORAC's niet zal stijgen boven de norm van 90%, in welk geval niet wordt uitgegaan van een parkeerprobleem.
Wat betreft de door [appellante] gevreesde geluid- en stankoverlast heeft het college in de Nota van antwoord toegelicht dat de te verwachten geluidhinder als gevolg van de ORAC's beperkt is, omdat de ORAC's zijn voorzien van dubbelschalige trommels met rubberen dempers en het legen van de ORAC's slechts 5 tot 10 minuten in beslag zal nemen. Ook stankoverlast zal volgens het college worden beperkt, omdat de ORAC's grotendeels onder de grond zijn geplaatst en de ORAC's bestaan uit twee halve schalen die tegen elkaar indraaien.
5.2. Gelet op die motivering en in aanmerking genomen dat [appellante] geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de verkeersdrukte in het betrokken deel van de Van Dijckstraat zodanig groot is dat het plaatsen van de ORAC's tot onveilige situaties leidt, heeft het college naar het oordeel van de voorzitter in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van locatie 16-51D voor de plaatsing van de ORAC's.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt dat een alternatieve locatie aanwezig is voor het plaatsen van de ORAC's die volgens haar geschikter is dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie 16-51D. Zij wijst hierbij op een locatie op de hoek van de Van Dijckstraat en de Van Ostadestraat ter hoogte van de gevel van de woningen aan de [locaties]. In dat verband voert zij aan dat de ORAC's op deze locatie op een grotere afstand van de gevel van woningen zijn gelegen en dat de stoep daar breder is zodat er geen parkeerplaats verloren hoeft te gaan. Op deze alternatieve locatie hoeft voorts geen lichtmast verwijderd te worden en de aanwezige bomen hinderen de inzamelwagen waarmee het huisvuil wordt opgehaald niet, aldus [appellante].
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de alternatieve locatie ongeschikt is, omdat de stoep te smal is en de ORAC's dan deels op het naast de stoep gelegen fietspad of in een parkeervak moet worden geplaatst. Dit is volgens het college niet gewenst, omdat ook op deze locatie een parkeerplaats verloren gaat en tijdens het legen van ORAC's op deze locatie een onveilige situatie voor het fietsverkeer kan ontstaan. Het college stelt zich op het standpunt dat op de alternatieve locatie tevens twee bomen verwijderd moeten worden, omdat het legen van de ORAC's geschiedt door een kraan die bovenop de inzamelwagen is aangebracht waardoor boven het wegdek 8 m vrije hoogte dient te zijn. De alternatieve locatie is volgens het college ook ongeschikt voor het achter elkaar plaatsen van twee ORAC's, omdat een boom en een lichtmast moeten worden verwijderd om plaatsing op deze locatie mogelijk te maken. Ook in dit geval kan bij het legen van de ORAC's een onveilige situatie voor het fietsverkeer ontstaan, aldus het college. Tevens komen de ORAC's op de alternatieve locatie dicht bij woningen te staan zodat dit volgens het college geen verbetering is ten opzichte van de bij het bestreden besluit aangewezen locatie.
6.2. Gelet op de door het college overgelegde foto's, is, anders dan [appellante] stelt, aannemelijk dat, afhankelijk van de wijze van plaatsing, op de alternatieve locatie een of twee bomen moeten worden verwijderd en een parkeerplaats verdwijnt om voldoende ruimte te maken voor het plaatsen van de ORAC's en het legen daarvan. Voorts is aannemelijk dat bij het legen van de ORAC's op deze locatie een onveilige situatie voor het fietsverkeer kan ontstaan. Deze locatie is ook in de directe nabijheid van woningen gelegen. Gelet hierop en op de door het college gegeven motivering, ziet de voorzitter in de enkele stelling van [appellante] dat ook bij de gekozen locatie hinder voor fietsers kan ontstaan en de afstand van de ORAC's tot haar woning kleiner is dan die tot de woningen die bij de alternatieve locatie zijn gelegen, geen aanleiding voor het oordeel dat de alternatieve locatie geschikter is dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie […].
De beroepsgrond faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013
457-720.