ECLI:NL:RVS:2013:2595

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201303481/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen in strijd met het bestemmingsplan te Noordwijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 maart 2013 hun beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk ongegrond verklaarde. De omgevingsvergunning, verleend op 19 juli 2012, betreft de sloop van twee woningen en de bouw van vier nieuwe woningen met bergingen en een ondergrondse parkeergarage op een perceel in Noordwijk. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee - Centrum e.o.". Appellanten zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de inbreuk op het bestemmingsplan relatief beperkt is en dat zij geen recht hebben op uitzicht op de zee.

De Raad van State heeft de zaak op 24 december 2013 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel appellanten als vertegenwoordigers van het college en de vergunninghouder verschenen. De Raad overweegt dat het college beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van een omgevingsvergunning en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de redelijkheid van het besluit van het college. De Raad stelt vast dat de schaduwwerking van het bouwplan niet onaanvaardbaar is en dat de vrees van appellanten voor een openbare ontsluitingsweg niet gerechtvaardigd is.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de proceskostenveroordeling af. De uitspraak benadrukt de ruimte die het college heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen, zelfs wanneer deze in strijd zijn met het bestemmingsplan, mits er een redelijke onderbouwing is voor het besluit.

Uitspraak

201303481/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Noordwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2013 in zaken nrs. 12/9156 en 12/9157 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van twee woningen, het bouwen van vier woningen met bergingen, een ondergrondse parkeergarage en drie bergingen aan de [locatie] te Noordwijk (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 6 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013, waar [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van vier herenhuizen met een goothoogte en nokhoogte van onderscheidenlijk 6 m en 9,8 m en een uitbreiding van de ondergrondse parkeergarage op het perceel met achttien parkeerplaatsen. Thans zijn op het perceel drie gebouwen gesitueerd.
2. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 6 maart 2013 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee - Centrum e.o." rust op het perceel de bestemming "Vrijstaande woningen W(V)" en "Erf".
Ingevolge artikel 43, aanhef en onder c.1, van de planvoorschriften is het college bevoegd de bestemming van de gronden, gelegen binnen de op de kaart aangegeven aanduiding met de hoofdletter A - waarbinnen het onderhavige perceel valt - te wijziging in de bestemmingen "gestapelde woningen W(s)" en "aaneengesloten woningen W(a)". Voor de bestemming W(s) geldt dat er maximaal 25 woningen (appartementen) in gestapelde vorm mogen worden gerealiseerd in woningblokken met een maximale bouwhoogte van 9 meter. Voor de bestemming W(a) is bepaald dat er maximaal 3 aaneengesloten woningen mogen worden gerealiseerd met een goot- of boeiboordhoogte van maximaal 5 meter.
3. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee - Centrum e.o.", omdat het niet voorziet in realisering van vrijstaande woningen, een groot deel ervan is voorzien op gronden die niet zijn bestemd voor bebouwing en het de toegestane goothoogte van 5 m overschrijdt. Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college daarvoor krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een omgevingsvergunning verleend.
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college voor het bouwplan niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het bouwplan vervatte inbreuk op het planologisch regime relatief beperkt is, gelet op de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De rechtbank heeft, door te overwegen dat zij geen afdwingbaar recht hebben op uitzicht op de zee, voorts miskend dat het college zich blijkens een door hem uitgebrachte Projectkrant uit februari 2010 ten doel stelt de beleving van de zee te versterken, aldus [appellanten].
Verder voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de toename van de schaduwwerking in de zomer door realisering van het bouwplan niet onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft volgens hen bovendien niet onderkend dat zich in de zijgevel van de woning van [appellant B] ramen bevinden, zodat zij ten onrechte heeft overwogen dat [appellant B] van de schaduwwerking aan de zijgevel van zijn woning geen nadeel ondervindt.
Tenslotte stellen [appellanten] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft weerlegd dat door de beoogde tweede ontsluiting van de parkeergarage een openbare ontsluitingsweg ontstaat.
4.1. Het college heeft zich onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt gesteld dat het bouwplan qua situering, omvang en uitstraling goed past op de beoogde locatie, een passende aanvulling vormt op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur en een kwalitatieve verbetering vormt ten opzichte van de huidige situatie. Voorts worden met de realisering van het bouwplan extra woningen aan het woningbestand van Noordwijk toegevoegd, hetgeen aansluit bij de vastgestelde woonvisie, aldus het college.
4.2. Het besluit om medewerking te verlenen aan de realisering van een bouwplan door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
4.3. De rechtbank heeft in het aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het bouwplan vervatte inbreuk op het planologische regime relatief beperkt is. Zij heeft daarbij terecht de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid in aanmerking genomen. Weliswaar kunnen met toepassing van artikel 43, aanhef en onder c.1, van de planvoorschriften drie aaneengesloten woningen worden gerealiseerd, terwijl het bouwplan voorziet in vier aaneengesloten woningen, maar volgens de rechtbank kan de bouw van gestapelde woningen bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid leiden tot, in elk geval wat lengte en breedte betreft, hetzelfde bouwvolume, hetgeen [appellanten] niet hebben weersproken. De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen recht bestaat op uitzicht op zee of op de oude dorpskern. Dat, als gesteld door [appellanten], het college zich blijkens een Projectkrant ten doel stelt de beleving van de zee te versterken, maakt, wat daar verder ook van zij, dat niet anders, reeds omdat aan de inhoud van een Projectkrant geen gerechtvaardigde verwachtingen kunnen worden ontleend.
Voorts heeft de rechtbank in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de schaduwwerking door realisering van het bouwplan niet van dien aard is dat het niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Dat de rechtbank, naar tussen partijen niet in geschil is, ten onrechte heeft overwogen dat in de zijgevel van de woning van [appellant B] geen ramen zijn, zodat [appellant B] door realisering van het bouwplangeen geen nadeel ondervindt van de schaduwwerking aan de zijgevel vanaf 15.00 uur, vormt geen grond voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens het rapport van de door KVDK Architecten (hierna: KVDK) uitgevoerde bezonningsstudie realisering van het bouwplan geen schaduwwerking veroorzaakt op het perceel van [appellant A] en de schaduwwerking op het perceel van [appellant B] zich manifesteert op 21 juni, waar dan om 15.00 uur een schaduwwerking is, terwijl die in de bestaande situatie optreedt om 16.00 uur, en om 16.00 uur de schaduwwerking groter is dan in de bestaande situatie, maar ook op dat tijdstip nog niet de hele achtertuin in de schaduw ligt. Dat KVDK niet na 16.00 uur de schaduwwerking heeft onderzocht, terwijl realisering van het bouwplan dan volgens [appellanten] ook schaduwwerking veroorzaakt in de achtertuin van [appellant A], kan niet leiden tot het door [appellanten] daarmee beoogde doel, reeds omdat zij die schaduwwerking niet aannemelijk hebben gemaakt.
Verder heeft de rechtbank met juistheid in aanmerking genomen dat de vrees van [appellanten] voor een openbare ontsluitingsweg door een tweede ontsluiting van de parkeergarage niet gerechtvaardigd is, nu het college heeft toegelicht dat die ontsluiting alleen voor plaatselijke bewoners toegankelijk zal zijn.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
357-757.