201303594/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 26 februari 2013 in zaak nr. 12/5904 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 24 januari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2009 toegekende kinderopvangtoeslag en het aan haar voor 2010 verleende voorschot herzien op nihil vastgesteld en het betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft de dienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend om in het geding uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel i, onder 1, - voor zover thans van belang - heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien die ouder in dat jaar aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (hierna: WAO), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten behoeve van die ouder werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces, als bedoeld in artikel 30a, achtste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen laat verrichten.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wko, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wko met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de aanvraag naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan de herziening van het voorschot tot een terug te vorderen bedrag leiden.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden, waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het derde lid kan de herziening tot een terug te vorderen bedrag leiden.
Ingevolge artikel 26 - voor zover thans van belang - is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. De rechtbank heeft aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit ten grondslag gelegd dat, nu [appellante] in 2009 en 2010 uitkering krachtens de WAO genoot, doch geen re-integratietraject volgde, de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij over die jaren geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft en zij de over die jaren uitgekeerde toeslag geheel dient terug te betalen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat artikel 21 van de Awir aan de herzieningen en terugvorderingen in de weg stond. De dienst heeft, eerst nadat de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief was vastgesteld, om - voor zover thans van belang - inkomensgegevens en afschriften van studiepapieren en/of het volgen van een re-integratietraject verzocht. Hij had kunnen weten dat zij een WAO-uitkering ontving. Zij, noch haar partner, wisten, dan wel behoorden te weten, dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend, aldus [appellante].
3.1. De Belastingdienst heeft aan de herziening van de vastgestelde toeslag artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awir ten grondslag gelegd. Aangezien [appellante] over 2009 geen arbeid verrichtte, maar een WAO-uitkering genoot, zonder dat zij een re-integratietraject volgde, kon zij, gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel i, onder 1, van de Wko, weten dat haar over dat jaar een te hoog bedrag aan toeslag werd toegekend. Dat zij - naar zij stelt - niet wist dat zij een zodanig traject moest volgen om voor verlening van toeslag in aanmerking te komen, maakt dat niet anders. De toeslag is bedoeld om de combinatie van arbeid of opleiding en zorg te vergemakkelijken.
3.2. Voor zover het betoog van [appellante] ziet op het jaar 2010, faalt het ook in zoverre. Het aan [appellante] voor dat jaar toegekende voorschot is niet met toepassing van artikel 21, maar van artikel 16, vierde lid, van de Awir herzien. Niet is betoogd dat die bepaling aan de nihilstelling in de weg stond.
3.3. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, nu de herzieningen tot terug te vorderen bedragen leiden, [appellante] die bedragen, gelet op het bepaalde in artikel 26 van de Awir, geheel dient terug te betalen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen..
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
47.