ECLI:NL:RVS:2013:260

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201211242/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en vrijstelling voor showroom en kantoor in Dirkshorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 25 oktober 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel (thans: Schagen) om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een showroom, kantoor en kantine in de vorm van een uitbouw aan de voorzijde van de bestaande bedrijfshal op het perceel [locatie] te Dirkshorn. Het college had eerder op 14 december 2011 de bezwaren van Dirkshoeve B.V., [partij B] en [partij C] tegen de besluiten van 4 juli 2008 opnieuw gegrond verklaard en de vrijstelling en bouwvergunning geweigerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 mei 2013. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college de stedenbouwkundige beletselen voor de inpasbaarheid van het bouwplan onvoldoende had gemotiveerd. Hij voerde aan dat de vormgeving, plaats en volume van het bouwplan niet te veel beslag legden op de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd terrein. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling had kunnen weigeren, gezien de afwijkingen van de karakteristieke lintbebouwing in de Raadhuisstraat en de onwenselijke verhouding tussen bebouwd en onbebouwd terrein.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college voldoende gemotiveerd had dat de bouwmassa van het bouwplan de ritmiek van de straatzijde verstoorde. De positieve adviezen van de welstandscommissie over het bouwplan vormden geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling had kunnen weigeren. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201211242/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dirkshorn, gemeente Schagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/339 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel (thans: Schagen).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2011 heeft het college de door Dirkshoeve B.V., [partij B] en [partij C] gemaakte bezwaren tegen de onderscheiden besluiten van 4 juli 2008, waarin het college heeft besloten vrijstelling en bouwvergunning te verlenen aan [appellant] voor het bouwen van een showroom, kantoor en kantine in de vorm van een uitbouw aan de voorzijde van de bestaande bedrijfshal op het perceel [locatie] te Dirkshorn (hierna: het perceel), opnieuw gegrond verklaard en de besluiten van
4 juli 2008 herroepen en de vrijstelling en bouwvergunning voor dat bouwplan nogmaals geweigerd.
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Dirkshoeve B.V. en [partij B] schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Essakkili en R.F. Bos, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Wilkens en mr. J.C. Been, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partij B] en Dirkshoeve B.V., vertegenwoordigd door J.J.M.T. Kroon, bijgestaan door mr. X. Visscher, advocaat te Alkmaar, verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de stedenbouwkundige beletselen voor de inpasbaarheid van het bouwplan op het perceel, die het aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag heeft gelegd, ondeugdelijk heeft gemotiveerd en het de vrijstelling derhalve had dienen te verlenen. [appellant] voert daartoe aan dat de vormgeving, de plaats en het volume van het voorziene bouwplan niet een te groot beslag leggen op de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd terrein. De voorgevel van het bouwplan sluit volgens [appellant] goed aan bij de voorgevelrooilijn van de andere, aan de zijde van het perceel in de nabijheid daarvan gelegen gebouwen aan de Raadhuisstraat. Voorts is de nokhoogte van het bouwplan vergelijkbaar met de nokhoogte van die andere gebouwen, aldus [appellant]. Ten onrechte is de rechtbank volgens hem eraan voorbij gegaan dat het bouwplan een lagere goot- en nokhoogte heeft dan de vanaf de straatzijde bezien daarachter gelegen, bestaande bedrijfshal op het perceel. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering om vrijstelling te verlenen op grond van stedenbouwkundige beletselen niet mogelijk is gelet op het positieve advies van de welstandscommissie.
1.1. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren gelet op de door het college genoemde stedenbouwkundige beletselen voor de inpasbaarheid van het bouwplan in de directe omgeving van het perceel en dat het die beletselen onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het college heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag kunnen leggen dat de bouwmassa van de voorziene showroom op de begane grond en kantoor en kantine op de eerste verdieping met een breedte van 15,4 m, een goothoogte van 5,6 m en een nokhoogte van 8,25 m afwijkt van de aan de straatzijde van het bouwplan gelegen karakteristieke lintbebouwing van de Raadhuisstraat die veelal bestaat uit eenvoudige bouwmassa’s, bestaande uit één smalle bouwlaag met daarop een zadeldak, waarvan de goothoogte 2,5 m tot 3 m en de nokhoogte 6 m tot 8 m bedragen. Het college heeft genoegzaam gemotiveerd dat het bouwplan door de afwijkende, complexere vormgeving en grotere bouwmassa ten opzichte van de overige, bestaande merendeels eenvoudige gebouwen op korte afstand van de straat in zoverre de ritmiek van die straatzijde verstoort. Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd terrein op het perceel onwenselijk is gelet op de bouwmassa van het bouwplan op korte afstand van de straat, het beperkte voorerf en het hoge bebouwingspercentage van 81% na realisatie van het bouwplan. Het college heeft met het vorenstaande derhalve voldoende gemotiveerd dat door realisering van het bouwplan geen gelijkmatiger straatbeeld ontstaat dan in de bestaande situatie. Dat het bouwplan een voorgevelrooilijn heeft die aansluit bij de gebouwen, die zijn gelegen aan de straatzijde van het bouwplan, heeft het college onderkend. Gelet op het vorenstaande, waaronder de bouwmassa van het bouwplan, valt niet in te zien dat het college enkel gelet op de aansluiting bij de voorgevelrooilijn van de nabij het bouwplan gelegen gebouwen in redelijkheid de vrijstelling voor het bouwplan had moeten verlenen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, voorts in haar oordeel de afmetingen van de bestaande bedrijfshal betrokken. Weliswaar heeft ook de bestaande bedrijfshal op het perceel een aanmerkelijke bouwmassa, maar deze bedrijfshal is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, dusdanig ver van de straat gelegen dat deze minder effect heeft op het straatbeeld dan het bouwplan.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 17 maart 2010 in zaak nr. 200906315/1/H1 van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd over het bouwplan, geen grond vormt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit stedenbouwkundig oogpunt geen vrijstelling van het bestemmingsplan dient te worden verleend, nu dat advies slechts betrekking had op de welstandelijke aspecten van het bouwplan.
Het betoog faalt.
2. Hetgeen [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking, nu dat niet ertoe kan leiden dat het college gehouden was vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan te verlenen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
374-761.