201305274/1/R4.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ING Real Estate Development B.V., gevestigd te Den Haag, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Berkel en Rodenrijs" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft ING beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2013, waar ING, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Ferwerda, advocaat te Rotterdam, vergezeld door E. van der Nat, werkzaam bij ING, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.H.W. Coppelmans, advocaat te Tilburg, en mr. J.J. Koch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het centrum van Berkel en Rodenrijs. Het betreft een actualisatie van de voorheen voor het plangebied geldende plannen en is conserverend van aard.
3. ING kan zich niet verenigen met de door de raad aan de percelen Westersingel 56 en Westersingel 74 toegekende bestemming. ING stelt zich op het standpunt dat de raad een woonbestemming aan deze percelen had moeten toekennen.
ING betoogt hiertoe dat de raad de bevoegdheid om een bestemmingsplan vast te stellen, heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Met de aan de percelen toegekende verkeersbestemming heeft de raad slechts beoogd de waarde van de percelen te verminderen, aldus ING.
ING betoogt voorts dat in het voorheen geldende plan ook aan beide percelen een woonbestemming was toegekend. Weliswaar werd het perceel Westersingel 56 ten tijde van de vaststelling van het plan gebruikt als parkeerterrein, maar voor dit gebruik heeft zij nooit toestemming gegeven en tegen dit gebruik heeft zij zich ook steeds verzet, aldus ING. Wat betreft het perceel Westersingel 74 betoogt ING dat het bestaande gebruik als ontsluitingsweg van tijdelijke aard is. De raad heeft bij het toekennen van een bestemming dan ook geen aansluiting kunnen zoeken bij het bestaande gebruik, aldus ING. Voorts voert ING aan dat herontwikkeling van het perceel tot woningbouw nog steeds mogelijk is, aangezien tot 2009 woningen op de percelen hebben gestaan. ING heeft daarbij het voornemen geuit om woningen op de percelen te realiseren. Verder voert ING aan dat, anders dan de raad aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, ter plaatse geen sprake is van een open structuur, maar van een locatie die in de toekomst zal worden ontwikkeld.
4. Blijkens de verbeelding is aan de percelen Westersingel 56 en Westersingel 74 de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de aanduiding "parkeerterrein" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1.2, aanhef en onder b, van de planregels zijn deze gronden in ieder geval bestemd voor een parkeerterrein.
5. ING heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt. De enkele omstandigheid dat ING zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de wijziging van de bestemming is ingegeven door de omstandigheid dat partijen in onderhandeling zijn over de verwerving van de percelen door de gemeente, is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft verklaard dat de onderhandelingen over de minnelijke verwerving van de percelen niet worden gevoerd op basis van de nieuwe bestemming.
6. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De twee percelen van ING vormden met tien andere percelen tot 2009 een locatie ten behoeve van een woningblok met twaalf woningen. De gemeente heeft de overige tien percelen in eigendom. In 2009 zijn de woningen gesloopt in het kader van de herontwikkeling van het centrum. ING heeft geparticipeerd in deze ontwikkeling en tussen partijen is niet in geschil dat ING met de sloop van de woningen heeft ingestemd. De gronden zijn vervolgens ingericht als parkeerterrein en ontsluitingsweg en tussen partijen is niet in geschil dat de percelen ten tijde van de vaststelling van het plan als zodanig werden gebruikt.
In het betoog van ING dat zij geen toestemming heeft verleend voor het bestaande gebruik, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan de percelen van ING overeenkomstig het bestaande gebruik een verkeersbestemming heeft kunnen toekennen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de percelen van ING een breedte van ongeveer 4 m hebben en niet aan elkaar grenzen, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de percelen, mede gelet op hun ligging ten opzichte van de centrumbebouwing, wat betreft hun afmetingen ongeschikt zijn voor de bouw van vrijstaande woningen. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat de raad ter zitting weliswaar heeft verklaard dat de percelen op termijn zullen worden ontwikkeld, maar nu niet is gebleken dat met het oog hierop reeds concrete voornemens bestaan, heeft de raad bij het toekennen van een bestemming in redelijkheid aan kunnen sluiten bij het bestaande gebruik. Gelet op het voorgaande heeft de raad dan ook in redelijkheid en na afweging van alle betrokken belangen een andere bestemming voor de percelen vast kunnen stellen dan de in het voorheen geldende plan toegekende woonbestemming.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
539-745.