201305297/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2013 in zaak
nr. 12/3164 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen.
Procesverloop
Bij brief van 12 december 2011 heeft het college zijn besluit tot uitoefening van spoedeisende bestuursdwang in de vorm van onmiddellijke ontmanteling op 18 oktober 2011 van de hennepkwekerij in de woning op het perceel [locatie] te Vlaardingen (hierna: de woning) op schrift gesteld en beslist dat de kosten daarvan ten laste van [appellante] worden gebracht.
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door L. El Bozidi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaar van de woning, die zij per 19 september 2011 had verhuurd. Vaststaat en tussen partijen is ook niet in geschil dat ten tijde van de ontmanteling een hennepkwekerij in de woning aanwezig was en dat het college wegens overtreding van diverse wettelijke voorschriften in onder meer de Woningwet bevoegd was terzake door middel van spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden.
2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college [appellante] als overtreder heeft kunnen aanmerken en mitsdien de kosten, verband houdend met de toepassing van bestuursdwang, ten laste van haar heeft mogen brengen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende heeft gedaan om bij het aangaan van de huur de risico’s op oneigenlijk gebruik van de woning te beperken. De rechtbank heeft, door te overwegen dat het op haar weg lag een kopie van het identiteitsbewijs van de huurster te verkrijgen dan wel het door de huurster opgegeven burgerservicenummer (hierna: BSN) bij de gemeente te laten checken, miskend dat dat laatste niet mogelijk is, aldus [appellante]. Voorts voert zij aan dat zij 30 september 2011 een bezoek aan de woning heeft gebracht om een te vervangen raam op te meten en dat zij diverse keren in de periode van 1 tot 18 oktober 2011 langs de woning is gereden en dat daarbij niet is gebleken van de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Evenmin heeft zij van buurtbewoners daarover signalen ontvangen, aldus [appellante]. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] niet onderkend dat het college onvoldoende heeft gedaan om de huurster op te sporen.
Verder heeft de rechtbank, door te overwegen dat de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2012 in zaak nr. 201107946/1/A1 (www.raadvanstate.nl) haar niet kan baten omdat anders dan in die uitspraak uit het door haar gebruikte huurcontract niet blijkt dat het de bedoeling was dat de huurster zich zou legitimeren met een legitimatiebewijs, noch dat er een aantekening is gemaakt van de gestelde afspraak dat een kopie daarvan zou worden nagezonden, miskend dat de huurster had toegezegd een afschrift van haar legitimatiebewijs na te sturen, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 december 2013 in zaak nr. 201303632/1/A1; www.raadvanstate.nl), mag van de eigenaar van een pand, dat in strijd met wettelijke voorschriften als hennepkwekerij wordt gebruikt, worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. De eigenaar dient aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt.
3.2. In het aangevoerde wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet wist of kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt en dat zij derhalve als overtreder kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het op de weg van [appellante] lag om een kopie van het identiteitsbewijs van de huurster te verkrijgen. Dat geldt te meer, nu [appellante], als gesteld, het door de huurster opgegeven BSN niet bij de gemeente kon verifiëren. De rechtbank heeft in dit verband tevens terecht in aanmerking genomen dat het feit dat de huurster niet in staat was de borg in zijn geheel vooruit te betalen [appellante] aan het denken had moeten zetten. Verder is van belang dat volgens het door de politie Rotterdam-Rijnmond op 1 december 2011 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ramen van de woning waren afgeplakt met folie en dat uit de daarvan gemaakte foto’s blijkt dat een van die ramen het raam naast de voordeur betrof. Het gestelde door [appellante] ter zitting dat de folie eerst kort voor de ontmanteling moet zijn aangebracht en hetgeen zij heeft aangevoerd over haar bezoek aan de woning eind september 2011, de diverse keren dat ze in de periode van 1 tot 18 oktober 2011 langs de woning is gereden en het niet ontvangen van signalen van buurtbewoners over de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning vormen onvoldoende grond voor het oordeel dat zij niet wist of kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt, te minder nu dat niet door [appellante] kan worden aangetoond. Dat, als gesteld, het college onvoldoende heeft gedaan om de huurster op te sporen, maakt, wat daarvan ook zij, niet dat het college [appellante] niet als overtreder heeft kunnen aanmerken.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de hiervoor genoemde uitspraak van 2 mei 2012 haar niet kan baten. Hierin heeft de Afdeling overwogen dat de enkele omstandigheid dat betrokkene eigenaar en verhuurder is van het pand nog niet leidt tot de conclusie dat hij kan worden aangemerkt als overtreder en dat aan de administratie van een niet-professionele verhuurder niet dezelfde eisen kunnen worden gesteld als aan die van een professionele verhuurder. Dat laat onverlet dat ook een niet-professionele verhuurder aannemelijk dient te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt en dat [appellante], anders dan de verhuurder in die zaak, daarin niet is geslaagd. De uitspraken van de Afdeling van 25 juni 2008, in zaak nr. 200707082/1 en 7 april 2010, in zaak nr. 200904180/1/H1 (www.raadvanstate.nl), waarop [appellante] zich voorts ter zitting heeft beroepen, kunnen haar evenmin baten, nu de omstandigheden in die zaken onvoldoende overeenkomen met de omstandigheden op grond waarvan het college heeft geoordeeld dat [appellante] als overtreder kan worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
407-757.