201211224/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 november 2012 in zaak nrs. 12/10015 en 12/10016 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van gronden of bouwwerken voor het opslaan van 4.098 kg consumentenvuurwerk op het perceel [locatie 1] te Leiden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. I.S. van der Spek en F.B. van der Meulen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college gehouden was de omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, nu het college eerder een omgevingsvergunning van 23 december 2011 aan hem heeft verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk, waarin is vermeld dat die inrichting voor de opslag van 4.098 kg consumentenvuurwerk op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan "Binnenstad II". Op grond van het met die vergunning opgewekte vertrouwen heeft hij kosten gemaakt om de opslag van 4.098 kg consumentenvuurwerk op het perceel mogelijk te maken. Dat de omgevingsvergunning van 23 december 2011 bij uitspraak van 27 juni 2012 door de rechtbank ’s-Gravenhage is vernietigd en hij daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld, maakt dat volgens hem niet anders, nu een ambtenaar van de gemeente hem zou hebben geadviseerd om geen hoger beroep in te stellen en in plaats daarvan een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen voor gebruik van het perceel in afwijking van het bestemmingsplan.
1.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Binnenstad II" rust op het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden 5".
Ingevolge artikel 33, tweede lid, aanhef en onder f en g, van de planvoorschriften is het in ieder geval verboden bouwwerken en gronden te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor het opslaan van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk ter plaatse van Turfmarkt 1-3 onderscheidenlijk het opslaan van meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk op de overige gronden.
1.2. De opslag van 4.098 kg consumentenvuurwerk op het perceel is in strijd met het bestemmingsplan.
1.3. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat [appellant] aan de omgevingsvergunning van 23 december 2011 geen in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat een omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan zou worden verleend, reeds omdat uit het bestemmingsplan duidelijk volgt dat de opslag van 4.098 kg consumentenvuurwerk op het perceel daarmee in strijd is en bovendien die omgevingsvergunning is vernietigd bij uitspraak van 27 juni 2012. Aan het bepaalde in die omgevingsvergunning kan derhalve geen betekenis toekomen. Nu het beroep op het vertrouwensbeginsel in zoverre faalt, heeft het college in de door [appellant] op grond van de omgevingsvergunning van 23 december 2011 gedane investeringen geen aanleiding hoeven zien de omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.
Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan [appellant] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college een omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan zou verlenen, indien hij geen hoger beroep zou instellen tegen de uitspraak van 27 juni 2012.
Het betoog faalt.
2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat de vuurwerkwinkels [winkel A], [winkel B] en [winkel C], die evenals het perceel in de binnenstad van Leiden zijn gelegen, onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
2.1. Van de drie aangehaalde vuurwerkwinkels is alleen [winkel A], gevestigd aan de [locatie 2] te Leiden, gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan "Binnenstad II" en daarin positief bestemd. Ter zitting heeft het college toegelicht dat anders dan in het geval van de vuurwerkwinkel van [appellant] aan [winkel A] destijds de benodigde vergunningen zijn verleend nu het toentertijd geldende bestemmingsplan de opslag van meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk niet verbood, hetgeen [appellant] niet heeft weersproken. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat het college het van belang acht thans vast te houden aan de in artikel 33, tweede lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften opgenomen maximale opslag van 1.000 kg vuurwerk, nu daarmee het gevoel van veiligheid van omwonenden van een vuurwerkwinkel wordt gewaarborgd. [winkel B] en [winkel C] zijn voorts weliswaar gelegen in de nabijheid van de winkel van [appellant], maar in plangebieden van andere bestemmingsplannen. Deze vuurwerkwinkels hebben, zoals ter zitting onweersproken is gebleken, in het verleden eveneens de benodigde onherroepelijke bouwvergunningen gekregen. Voorts is blijkens de door het college gegeven toelichting de opslag van vuurwerk door [winkel B] in overeenstemming met het thans voor haar geldende bestemmingsplan en valt het gebruik van de winkel van [winkel C] voor de opslag van vuurwerk onder het overgangsrecht van het inmiddels voor [winkel C] geldende bestemmingsplan. Gelet op het voorgaande is van met [appellant] gelijke gevallen geen sprake. Het in hoger beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in redelijkheid niet de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, nu zijn bedrijf failliet zal gaan indien hij niet meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk op het perceel kan opslaan.
3.1. De beslissing om gebruik in strijd met het bestemmingsplan toe te staan is genomen op grond van een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij de rechter zich bij toetsing moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om geen omgevingsvergunning voor het afwijkende gebruik te verlenen, heeft kunnen komen.
3.2. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college door vast te houden aan de in het bestemmingsplan opgenomen maximale opslag van 1.000 kg consumentenvuurwerk in redelijkheid meer betekenis heeft mogen toekennen aan de veiligheid van omwonenden dan aan het bedrijfsbelang van [appellant]. Dat het bedrijf van [appellant] bij een opslag van maximaal 1.000 kg consumentenvuurwerk failliet gaat, heeft hij voorts niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
374-761.